Trueba (Antonio de), de meest populaire Spaansche dichter van onzen tijd, geboren den 24sten December 1821 in het Baskische dorp Montellana (Biscaye) als de zoon van onbemiddelde landlieden, legde sedert 1836 te Madrid zich toe op den handel, maar wijdde 10 jaar later zich geheel en al aan de beoefening der letteren en werd redacteur van een dagblad. Zijne gedichten, verzameld in het bij herhaling uitgegeven: „Libro de los cantaras (1852)”, werden met algemeenen bijval begroet. Zij verheerlijken inzonderheid het Baskisch vaderland van den dichter en onderscheiden zich door teederheid van gevoelens en keurigheid van taal. Daarenboven schreef hij eene lange reeks van verhalen onder verschillende titels, bijv.: „Cuentos de color de rosa (1859)”, — „Cuentos campesinos (2de druk, 1862)”, — „Cuentos de vivos y muertos (1866)”, enz., alsmede een bundel liederen en eenige geschiedkundige romans.
In 1862 zag hij zich benoemd tot archivaris van Biscaye met een jaargeld van 18000 realen en in 1865 vergezelde hij de Koningin op hare reis door de Baskische Provinciën. Na het uitbarsten van den burgeroorlog echter verloor hij zijn ambt en nam de vlugt van Bilbao naar Madrid. Van zijne latere geschriften noemen wij: „Mari Santa (1874)”, — „Narraciones populares (1874)”, — en „El retentor moderno (1876)”.