Tijger of koningstijger (Felis Tigris L., zie bijgaande afbeelding) is de naam van een zoogdier uit het geslacht der Katten. Dit vreeselijk roofdier onderscheidt zich door een slanken, krachtigen ligchaamsbouw en door eene fraai geteekende huid. De volwassen mannelijke tijger heeft van den snuit tot aan het puntje van den staart eene lengte van 2,25 tot 2,9 Ned. el, en die van den staart bedraagt 80 Ned. duim. Het wijfje is kleiner.
Zijn haar is kort en glad, doch aan de wangen bij wijze van baard verlengd. Op den rug is de roestgele kleur donkerder en aan de zijen lichter, en aan de benedenzijde des ligchaams, aan den binnenkant der ledematen, aan de lippen en onder aan de wangen wit. Van den rug loopen onregelmatige, gedeeltelijk dubbele, zwarte dwarsstrepen schuins naar de borst en den buik. De staart is lichter van kleur dan de romp en met donkere ringen versierd; de knevel is wit, en de ronde oogon zijn geelachtig bruin. De tijger bewoont Azië van 8° Z. B. tot 53° N. B. (alzoo tot in het zuiden van Siberië) en van den Caucasus tot aan den benedenloop van de Amoer. Vooral vindt men hem in Vóór- en Achter-Indië en op sommige der Soenda-eilanden, — voorts in Tibet, Perzië en de uitgebreide Steppe tusschen Indië, China en Siberië tot aan den Ararat, in het westen van Armenië, noordwaarts tot aan Boecharije en Dsongarije en oostwaarts van het Baikalmeer door Mandsjoerije tot in Korea aan de zeekust. In China houdt hij in nagenoeg alle gewesten zijn verblijf, maar in de hooggelegen streken van Mongolië en in de kale vlakten van Afghanistan zoekt men hem te vergeefs. In den Indischen Archipel bewoont hij bepaaldelijk Java en Sumatra, en hij verschuilt zich zoowel in de dsjungels of digtbegroeide bosschen van riet en kreupelhout als in de wouden van opgaand geboomte, maar steeds blijft hij beneden eene bepaalde hoogte boven de oppervlakte der zee.
In zijne gewoonten geeft hij duidelijke blijken van den aard der katten. Hij is ongemeen snel en vaardig in zijne bewegingen; zonder eenig geraas te maken sluipt hij voorwaarts, doet geweldige sprongen, klimt met gemak in de boomen en zwemt over breede rivieren. Hij doolt rond op elk uur van den dag, maar het meest kort vóór en na zonsondergang. De tijger is een veel gevaarlijker roofdier dan de leeuw. Hij besluipt zijne prooi met de kronkelingen eener slang, zoekt zich pijlsnel met eenige sprongen van haar te bemagtigen en slaat met zijne klaauwen vreeselijke, veelal doodelijke wonden. Mist hij zijne prooi, zoo zal hij, evenals de kat, haar niet langer vervolgen. Ook bezit hij eene verbazende spierkracht; een mensch en zelfs een paard of buffel draagt hij in zijn muil weg zonder zijn loop te vertragen, en alleen de grootste zoogdieren, zooals de olifant, de rhinoceros en de wilde buffel zijn tegen hem opgewassen. In Oost-Indië staan sommige bergpassen en kloven wegens zijne bloedgierige roofzucht in een kwaden reuk, en hij heeft uit vele dorpen de inwoners verjaagd.
Door herhaalde drijfjagten is hij in sommige streken, bijv. op Ceylon, bijna geheel uitgeroeid; op andere plaatsen is hij nog altijd in grooten getale voorhanden, bijv. in Goedsjerate, waar men des nachts niet veilig reizen kan zonder lans- en fakkeldragers, trommelslagers enz., ja, menige plek is wegens het gevaar van tijgers ontoegankelijk. Heeft een tijger eenmaal menschenvleesch geproefd, dan geeft hij hieraan de voorkeur. Hij zwemt met driestheid de booten achterna en dringt door in bewoonde plaatsen, om menschen te rooven. Op Singapore worden jaarlijks ongeveer 400 Chinézen door tijgers verscheurd, en op Java bedraagt het aantal slagtoffers in het jaar gemiddeld 300. De tijgerin draagt 105 dagen en werpt 2 of 3 jongen. In menagerieën heeft men ook eene bastaartsoort van leeuwen en tijgers verkregen.
Bij de oude Grieken was de tijger weinig bekend, en zelfs Aristóteles weet nagenoeg niets van hem mede te deelen. De Romeinen , die hem in den tijd van Varro leerden kennen, bragten hem meermalen naar Rome, en men vermeldt zelfs, dat keizer Heliogabalus een wagen bezigde, met getemde tijgers bespannen. Nog heden ten dage laten Indische Vorsten, vooral ook op Java, gevangen tijgers tegen andere dieren vechten. De tijger kan tam gemaakt worden, maar blijft steeds een gevaarlijk dier. Tijgervellen, die over Engeland en Rusland in grooten getale in den handel worden gebragt, dienen hoofdzakelijk tot paarde- en slededekken.