Thermopylae (Poort der Warme Bronnen) is de naam van een bergpas op de grenzen der Grieksche landschappen Locris en Malis (in den hedendaagschen nomos Phthiotis en Phocis), tusschen de moerassige oevers der Golf van Malis en een uitlooper van den berg Oeta. Die bergpas is bij de lengte van een uur gaans slechts 50 of 60 schreden breed, maar op vele plaatsen nog naauwer en was als de hoofdweg van Thessalië naar Hellas van ouds een gewigtig strategisch punt. Het alluvium, door de Spercheios aangebragt, heeft er de kust aanmerkelijk veranderd; kleine beken vormen er thans naast den weg een bodemloos moeras, waar een steenen dam, voorzien van onderscheidene bruggen, doorheen gelegd is. Die bergpas is vooral vermaard door de kloekmoedige en vaderlandlievende zelfopoffering van Leonidas en zijne Spartanen in Julij 480 vóór Chr.
Terwijl de vloot der verbondene Hellenen zich bij den noordelijken uithoek van Euboea, bij kaap Artemisium, bevond, namen de Spartanen de verdediging op zich van Thermopylae tegen het ontzettend groote Perzische leger. De Grieksche troepen, aldaar aanwezig, telden nog geen 6000 man, en onder deze waren 300 Spartanen onder het bevel van koning Leonidas, die de voormalige versterking van den bergpas herstelde en dien over den Oeta bij den Kallidromos met 1000 Phocaeërs bezette. Xerxes wachtte vier dagen met den aanval, meenende dat de Grieken uit eigen beweging van de verdediging van Thermopylae zouden afzien. Op den vijfden dag gaf hij bevel aan de Mediërs, dien bergpas aan te grijpen, doch de Grieken deden twee dagen lang den eenen troep aanvallers na den anderen en ten laatste zelfs de Perzische lijfwacht afdeinzen. Toen leidde Ephialtes, een inboorling van Malis, 20000 Perzen langs het voetpad, hetwelk de Phocaeërs verzuimden te bewaken, over het gebergte in den rug der Grieken. Zoodra deze berigt erlangden van dit omtrekken des vijands, besloot Leonidas, gehoorzaam aan het ontvangen bevel, met zijne Spartanen den bergpas te verdedigen en tot den laatsten man stand te houden. De overigen liet hij ter verdediging des vaderlands aftrekken, met uitzondering van 400 Thebanen, die hij ter waarborg voor de getrouwheid hunner stad als gijzelaars medegenomen had.
Daarenboven bleven ook nog 700 Thespiërs vrijwillig bij hem. Om 10 uur des voormiddags van den derden dag, toen de Perzische overmagt van beide zijden begon aan te vallen, bragt Leonidas zijne schaar in het midden der vijanden, om het leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Toen de lansen in splinters gestooten en de krachten uitgeput waren, trokken de Hellenen naar een lagen heuvel ten zuiden van de bronnen en sneuvelden er één voor één door de pijlen der Mediërs. Van de Thebanen bleven echter velen in het leven, omdat zij na den dood van Leonidas de wapens nederlegden en verzekerden, dat zij niet dan gedwongen hadden deelgenomen aan den strijd. Xerxes deed het hoofd van Leonidas op een paal plaatsen, terwijl hij, naar men zegt, den romp aan een kruis deed vasthechten. De Grieken echter vereerden de gedachtenis hunner helden door een monument met het opschrift van Simonides:
„Wandelaar! meld het aan Sparta’s burgers: Wij bleven op 't slagveld, Maar met onwrikbaren moed, stervend getrouw aan hun last”.
Later (323 vóór Chr.) behaalden bij Thermopylae de verbondene Grieken eene overwinning op Antípater, — en in 191 de Romeinsche consul Manius Acilius Glabrio op Antíochus de Groote en de Aetoliërs, doordien ook toen de legaat M. Porcius Cato over het gebergte trok om hen in den rug te vallen. Ook gedurende den Griekschen vrijheidsoorlog werd hier meer dan eenmaal gestreden (6 September 1821, 8 en 14 Julij 1822).