Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Statistiek

betekenis & definitie

Statistiek (De) noemt men in de eerste plaats eene methode, om de algemeene wetten van toestanden en gebeurtenissen nader te bepalen door ze in grooten getale gade te slaan, hunne beweging op te merken en deze in cijfers voor te stellen, — en in de tweede plaats de pogingen, op die waarnemingen eene wetenschap te bouwen, die de wetten omvat der maatschappelijke verschijnselen. Intusschen heeft men over de beteekenis van het woord „statistiek” reeds lang een hevigen strijd gevoerd, en het is ook nu nog niet uitgemaakt, of men daarvan eene voldoende verklaring kan geven. De bemoeijingen, met den naam statistiek verbonden, zijn zoo veelvuldig en van zoo verschillenden aard, dat het ondoenlijk is, die alle onder één logisch gezigtspunt te brengen; en om het verband dier bemoeijingen te verklaren, dienen wij hare geschiedkundige ontwikkeling gade te slaan. Als de schepper der statistiek wordt Hermann Conring († 1681) beschouwd, die in 1660 academische lessen opende over eene nieuwe wetenschap, welke hij met den naam van „Notitia rerum publicarum” bestempelde.

Hij leverde daarin eene beschrijving van de verschillende Staten, tevens aanwijzende, in hoever hunne gesteldheid het heil der inwoners bevorderde. G. Achenwall († 1772) bragt den naam statistiek in gebruik, dien men veeleer moet afleiden van het Nieuw-Latijnsche woord statista (staatsman), dan van status (gesteldheid of staat). Volgens hem is het onderwerp der statistiek gelegen in de bijzonderheden, welke men in een land of bij zijne bewoners opmerkt en wel bepaaldelijk in den tegenwoordigen toestand, en hierdoor onderscheidt de statistiek zich van de geschiedenis. Dientengevolge opperde Schlözer de meer puntige dan ware stelling, dat de geschiedenis niets anders is dan eene doorloopende statistiek, en de statistiek niets anders dan eene stilstaande geschiedenis. Onder de navolgers van die beide mannen zochten sommigen in de staatsregeling, anderen in de hulpbronnen en krachten in den Staat het onderwerp der statistiek. Intusschen gaf men aan de zaak eene geheel andere kleur, toen men eene voorstelling der toestanden als de taak der statistiek aanmerkte. In deze rigting bewogen zich Malchus, Gioja, Jonak, Stein en Fallati. Nu zocht men den toestand van het oogenblik op te vatten als het gewrocht eener voorafgegane oorzaak.

Bij het schetsen van de gesteldheid van een Staat betreedt de statistiek het gebied der aardrijkskunde, welke desgelijks de grenzen aan wijst, de gesteldheid en de uitgebreidheid van den bodem vermeldt, het aantal inwoners opnoemt en iets omtrent de nationaliteit mededeelt. Vooral Büsching en Wappäus hebben de geographie met de statistiek vereenigd, en na hen hebben velen statistieke opgaven in cijfers en in den vorm van tabellen geleverd. Nieuwe denkbeelden werden voorts in de wetenschap der statistiek opgenomen, toen Süszmilch (geboren 1707, † 1767) zijn werk: „Die göttliche Ordnung in den Veränderungen des menschlichen Geschlechts, d. i. gründlicher Beweis der göttlichen Vorsehung und Vorsorge für das menschliche Geschlecht aus der Gebornen und Gestorbenen (1742)” in het licht gaf. Hij omvatte geenszins alle toestanden van den Staat, maar vergenoegde zich met eene bepaalde reeks van toestanden; doch hij bleef daarentegen ook niet staan bij eene bloote beschrijving, maar poogde in de toestanden eene wet te ontdekken en paste de wiskunde toe op de bevolkingsleer. Süszmilch had geruimen tijd geene navolgers, omdat men hem niet begreep. Eerst Quetelet (zie aldaar) paste die methode toe op andere omstandigheden en toestanden. Van eene groote menigte waargenomen feiten schreed hij voort tot vergelijkingen en gevolgtrekkingen, waaruit hij eene statistiek der zeden opmaakte.

De Fransche beoefenaars der statistiek, zijn voetspoor betredend, verklaren, dat men als statistiek feit slechts datgene mag aanmerken, wat door cijfers kan worden uitgedrukt. Engel was de eerste, die het door ons vermelde onderscheid aanwees tusschen de statistiek als methode en de statistiek als wetenschap. De eerste bestaat in het verzamelen van talrijke waarnemingen en is zoowel van toepassing op de verschijnselen der natuur als op die der menschelijke maatschappij. Als wetenschap omvat zij het leven der Volkeren en Staten in wetenschappelijk verband. Aan deze wetenschap heeft men ook den naam gegeven van demologie (volksleer) en demographie (volksbeschrijving). Alle pogingen, om in dit opzigt een duurzaam en zamenhangend geheel te leveren, blijven vruchteloos, omdat de bestaande toestanden onophoudelijk veranderen.

Iedere gesteldheid der menschelijke zamenleving kan onder het bereik gebragt worden der statistiek. Daardoor ontstaan verschillende takken van statistiek, wier grenzen men evenwel moeijelijk met juistheid kan bepalen. Men heeft bijv. eene statistiek van landbouw, van nijverheid, van handel, van het bank- en postwezen, van spoorwegen enz. Ieder maatschappelijk verschijnsel, vatbaar om in cijfers te worden voorgesteld, kan aanleiding geven tot een nieuwen tak van statistiek. De statistieke waarneming van talrijke feiten is eene wetenschappelijke werkzaamheid, maar zelden heeft een zelfstandig onderzoeker daartoe gelegenheid. Dikwijls toch is daarbij sprake van bijzonderheden, die met den sluijer der ambtelijke geheimhouding zijn bedekt, of van private omstandigheden, welke zich aan den blik van onbevoegde personen onttrekken, tenzij van staatswege de mededeeling daarvan verpligtend is gesteld. Het verzamelen van statistieke feiten dient derhalve in den regel van overheidswege te geschieden, doch het verwerken dier bouwstof blijft overgelaten aan allen, die zich daartoe geroepen gevoelen. In het begin onzer eeuw zijn afzonderlijke ambtenaren belast met de taak, om deze bouwstof bijéén te brengen, en zij vormen de bekende statistieke bureaux.

Deze laatste zijn ingesteld in Frankrijk (1800), Beijeren (1801), Italië (1803), Pruissen (1805), Oostenrijk (1810), België (1831), Nederland en Hannover (1848), Zwitserland (1860), de Staten van Thüringen (1864) enz. Alleen in Engeland bestaat geen centraal statistiek-bureau, maar slechts eene statistieke afdeeling bij het ministérie van koophandel. Welligt had in ons Vaderland het ministérie Kappeijne daarop het oog gevestigd, toen het in weerwil, van de gestrenge afkeuring van sommige leden der Tweede Kamer, in 1878 dat bureau afschafte. Uitstekend georganiseerd is daarentegen dat bureau in Pruissen en de daardoor openbaar gemaakte geschriften hebben een aanmerkelijken omvang. Ook het statistiek bureau in Saksen wordt met grooten lof vermeld.

Eene belangrijke taak der statistiek is eene naauwkeurige volkstelling. Voorts heeft men in den jongsten tijd gedurig statistieke congressen gehouden, namelijk te Brussel (1853), Parijs (1855), Weenen (1855), Londen (1860), Berlijn (1863), Florence (1867), ’s Gravenhage (1869) en Pesth (1875). Het voornaamste doel dier congressen is, eenheid van methode te verkrijgen in de waarneming en mededeeling der statistieke feiten. Eindelijk heeft men vereenigingen ter bevordering der statistiek, o.a. ook eene in ons Vaderland.

< >