Sofala, een Arabisch woord voor „Het lage land”, is een kustgewest van oostelijk Afrika.
Het strekt zich uit van de Sambesi tot aan de Delagoa-baai en bestaat uit vlakke oeverlanden met de daarvóór gelegene groep der Bazaroeto-eilanden en eene verder in het binnenland gelegen bergstreek. Onderscheidene rivieren, van welke de Bazi, Sabia en Limpopo de voornaamste zijn, storten zich hier uit in den Oceaan en overstroomen er telken jare het land. De grond is er langs de kust zeer vruchtbaar en levert er vooral: rijst, orseille, indigo, kaoetsjoek, suikerriet en koffij. In het binnenland bevindt zich veel goud, koper en ijzer, en de inboorlingen (Kaffers) brengen er veel ivoor naar de kust. De Portugèzen, die tegen het einde der 15de eeuw deze kusten ontdekten en in bezit namen, vonden er Arabische volkplantingen, die afhankelijk waren van den Sultan van Kiloa. Zij bragten deze en de naburige Kaffers tot onderwerping en gaven aan de nieuwe bezitting den naam van koningrijk Algarve. Vanhier ondernamen zij, inzonderheid in de 16de eeuw, onderscheidene togten in het binnenland, naar de goudrijke Kafferstaten Mokaranga en Monomotapa. Het verst naar het binnenland liggen in Sofala de goudmijnen van Manika, voorts onderscheidene in 1871 door Karl Mauch ontdekte goudmijnen, alsmede de bouwvallen van Zimbabje, zoodat men Sofala reeds in de 16de eeuw voor het land Ophir hield. — De stad Sofala aan het kanaal van Mozambique is eene zeer vervallen plaats met slechts 1200 inwoners.