Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schumann

betekenis & definitie

Schumann (Robert), een der uitstekendste Duitsche componisten onzer eeuw, geboren den 8sten Julij 1810 te Zwickau, ondervond in 1819 op een concert van Moscheles te Karlsbad een diepen indruk van de muziek en legde zich daarna met zoo grooten ijver toe op de toonkunst, dat hij reeds op elfjarigen leeftijd stukken componeerde voor koor en orkest. Hij was van plan, zich geheel aan de muziek te wijden, doch zag, volgens den wensch zijner moeder, daarvan af, toen in 1826 zijn vader overleed. Hij bezocht eerst het gymnasium en daarna de hoogescholen te Leipzig en te Heidelberg, maar hield zich uitsluitend bezig met muziek, zoodat hij onder goedkeuring zijner moeder het vroegere voornemen weder opvatte. In 1830 begaf hij zich naar Leipzig, om onder de leiding van F. Wieck zich in het pianospel te oefenen.

Door overgrooten ijver haalde hij zich eene verlamming van één zijner vingers op den hals, zoodat hij zich bij de compositie moest bepalen. Van H. Dorn ontving hij onderwijs in de theorie, en weldra verschenen er compositiën van zijne hand. In 1834 stichtte hij het „Neue Zeitschrift für Musik”, dat hij tot 1844 redigeerde. Daarin zocht hij de vertegenwoordigers der muziek van een beteren geest te doordringen. In het begin van 1839 vertrok hij naar Weenen, maar keerde na weinige weken naar Leipzig terug, en trad in 1840 in het huwelijk met de dochter van zijn leermeester Wïeck. Bij de stichting van het conservatorium te Leipzig in 1843 belastte hij er zich met het onderwijs in de compositie. In dat jaar werd zijn stuk: „Paradies und Peri” opgevoerd, en in het volgende volbragt hij met zijne vrouw eene kunstreis naar Rusland. Na zijn terugkeer begaf hij zich met haar naar Dresden, waar hij in 1847 de directie van de liedertafel en in 1848 die van het zangkoor op zich nam.

Ook werd in laatstgenoemd jaar zijne opera: „Genoveva” te Leipzig ten tooneele gebragt, zonder echter grooten bijval te vinden. In het najaar van 1850 ging hij met zijn gezin naar Düsseldorf, waar hij de betrekking van muziekdirecteur aanvaardde, doch ongesteldheid noodzaakte hem die in het najaar van 1853 neder te leggen. Eene schitterende kunstreis met zijne echtgenoote door Nederland was zijn laatste levensgenot. Zijne ongesteldheid nam toe, en den 7den Februarij 1854 wierp hij zich in de Rijn. Men bragt hem levend op het land, doch alle helderheid des geestes was verdwenen, zoodat hij nog 2 jaar in een gesticht bij Bonn vertoefde en aldaar den 29sten Julij 1856 overleed.

Hij was een gevoelvol componist, die zich naar het voorbeeld der grootste meesters had gevormd. Zijne stukken zijn als het ware het afschijnsel van zijn eigen gemoedsleven en bezitten een aantrekkelijk waas van dichterlijke verhevenheid. Het aantal door hem vervaardigde stukken wordt geschat op 148; van deze vermelden wij, behalve reeds genoemde: „Der Rosé Pilgerfahrt”, — „Scenen aus Goethe’s Faust”, — en „Manfred”, — voorts van zijne liederen: „Frauenliebe und Leben” en „Dichterliebe”. Zijne „Gesammelte Schriften über Musik und Musiker” zijn in 1854 in 4 deelen en in 1875 in 2 deelen in het licht verschenen.

< >