Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schubart

betekenis & definitie

Schubart. Onder dezen naam vermelden wij:

Johann Christian Schubart, edler Von Kleefeld, een uitstekend landhuishoudkundige, geboren den 24sten Februarij 1734 te Zeitz. Hij was eerst linnenwever, daarna secretaris van generaal Werner in den Zevenjarigen Oorlog en reisde sedert 1762 in dienst der Vrijmetselarij in onderscheidene landen van Europa. In 1769 en later kocht hij aanzienlijke goederen en paste er een nieuw stelsel van landbouw toe, terwijl hij tevens ijverde voor de afschaffing van dienstbaarheden, die de ontwikkeling van den landbouw belemmerden. Een landbouwkundig geschrift, door hem ingezonden, werd door de Académie van Wetenschappen te Berlijn bekroond, en de Keizer van Rusland schonk hem brieven van adeldom. Niettemin had hij van de voorstanders van den ouden sleur veel te verduren, en overleed den 23sten April 1787. Zijne „Oekonomisch-kameralistische Schriften” zijn in 1783—1784 in 6 deelen, en zijn „Oekonomische Briefwechsel” is in 1786 in 4 stukken in het licht verschenen.

Christian Friedrich Daniël Schubart, een Duitsch dichter, geboren den 13den April 1739 te Sontheim in Zwaben. Hij bezocht de scholen te Nördlingen en te Nürnberg en werd student te Erlangen, maar moest in 1700 wegens zijne woeste levenswijze ziek en met schulden overladen naar de ouderlijke woning terugkeeren. Nu werd hij huisonderwijzer te Königsbronn en in 1763 praeceptor en organist te Geiszlingen. Hier trad hij in het huwelijk, maar keerde eerlang tot den weg der losbandigheid terug, terwijl hij zich tevens bezig hield met poëzij, muziek en het schrijven van artikels in dagbladen. Wegens eene Ode op den dood van keizer Frans I ontving hij het diploma van keizerlijk dichter. Nu dichtte hij de „Todtesgesange (1767) en de „Zaubereien (1766)”, en werd in 1769 organist en muziekdirecteur te Ludwigsburg. zijne geestigheid en zijne dichterlijke gaven verschaften hem er toegang tot de aanzienlijkste kringen, maar zijne uitspattingen verstoorden den vrede in zijn huis en deden hem dalen in de achting van zijne vrienden. Eene ongeoorloofde betrekking met eene landgenoote uit Aalen deed zijne vrouw de echtelijke woning ruimen en bragt hem zelf voor korten tijd in de gevangenis, en toen hij zijn ergerlijken wandel niet wilde verbeteren, ontving hij zijn ontslag en werd uit het land verbannen. Nadat hij eenigen tijd in Zuid-Duitschland omgezworven en te Manheim de pas verkregen gunst van den Keurvorst van de Pfalz door eene onvoorzigtige uitlating over de académie aldaar verloren had, begaf hij zich naar München, waar hij goede zaken poogde te doen door over te gaan tot de R. Katholieke Kerk.

Zijne hoop was ijdel en hij was van plan heil te zoeken te Stokholm, maar kwam niet verder dan tot Augsburg. Hier redigeerde hij op eene verdienstelijke wijze de „Deutsche Chronik”, en toen de uitgave daarvan door het stedelijk bestuur verboden werd, zette hij ze voort te Ulm, waar hij zich in 1775 vestigde, nadat hij uit Augsburg verbannen was. Nu verkeerde hij in zeer gunstige omstandigheden, totdat hertog Karel van Würtemberg hem naar Blaubeuren lokte en daarna op den Hohenasperg in den kerker wierp, om, zooals gezegd werd, een einde te maken aan de onbeschaamdheid, waarmede hij alle gekroonde hoofden der aarde bejegende. Hier heeft hij 10 jaar van zijn leven doorgebragt, het eerste in gestrenge hechtenis, de volgende 4 onder het gezag van den piëtistischen despoot, generaal Rieger, van vrouw en kind gescheiden, van alle boeken en schrijfgereedschap verstoken, terwijl hij daarna op eene onwaardige wijze door dien kommandant der vesting gedwongen werd, als diens secretaris en gelegenheidsdichter werkzaam te wezen. Eerst in Mei 1787 werd de naar het ligchaam uitgeputte man, door tusschenkomst van Pruissen, in vrijheid gesteld en, om de maat der dwingelandij vol te meten, tot Hofdichter en tooneeldirecteur te Stuttgart benoemd, waar hij zich weder met de uitgave van de „Chronik” belastte en in verbeterde geldelijke en huiselijke omstandigheden een rustig leven leidde, hoewel hij den voormaligen smul- en zwelglust nog niet overwonnen had. Hij overleed aldaar den lOden October 1791. De gedichten en prozaopstellen van Schubert zijn een getrouw spiegelbeeld van den dichter en schrijver. Men vindt daarin de ongestadigheid en vlugtigheid, het gemis van zedelijken ernst, welke grondtrekken waren van zijn karakter. zijne lotgevallen heeft hij beschreven in „Schubart’s Leben und Gesinnungen (1791—1793,2dln)”.

Zijne „Sammtliche Gedichte” zijn in 1785— 1786 in 2 deelen en ook nog in 1842, — en zijne „Sammtliche Schriften” in 1839—1840 in het licht verschenen. Zijne echtgenoote, die hem 28 jaren overleefde, is te Stuttgart in een armenhuis gestorven.

< >