Scarron (Paul), een verdienstelijk Fransch dichter, geboren in 1610 te Grenoble, begaf zich reeds vroeg in een klooster en verkreeg door de tusschenkomst van invloedrijke personen een canonicaat. Een vastenavondpret bezorgde hem eene ongesteldheid, die zijne handen en voeten verlamde en hem schier onafgebroken pijnigde tot aan zijn dood toe. Met ongemeene vastheid van karakter verduurde hij echter zijn treurig lot, behield zijne opgeruimdheid en wijdde zich aan de vervaardiging van luimige verzen, waarbij zijne kennis van het Italiaansch en Spaansch hem uitstekend te stade kwam. Daar zijne zeer rijke ouders zich niet om hem bekreunden en hij alzoo naar vermeerdering zijner inkomsten moest uitzien, werd hij door eene hofdame voorgesteld aan de Koningin, en deze schonk hem het voorregt, zich voortaan: „Door Gods genade lijder der Koningin” te mogen noemen, een titel, waarbij hij later dien van: „Paladijn van koningin Christina" voegde, daar laatstgenoemde hem bezocht had.
Op zijne „Légende de Bourbon (1642)” volgde het komisch heldendicht: „Typhon, ou la gigantomachie (1644)”. Daar Mazarin de opdragt van het gedicht niet wilde aannemen, tuchtigde Scarron hem in de hekelende „Mazarinade (1651)”. Verdienstelijk is inderdaad zijn „Roman comique (1662; nieuwe druk 1857)”, waarin hij op eene vermakelijke wijze de dwaasheden en gebreken der kleinsteedsche zamenleving aan de kaak stelde, terwijl zijn boek een merkwaardigen invloed had op de ontwikkeling der Fransche taal. Grooten bijval vonden voorts zijne blijspelen: „L’héritier ridicule”, — „Jodelet”, — „L’écolier de Salamanque”, — „Don Japhet”, — „Lemarquis ridicule”, enz., en vooral zijne onvoltooide parodie van de „Eneis” van Virgilius. In 1652 trad hij in het huwelijk met jonkvrouw d'Aubigné, later madame de Maintenon, en verloor daardoor zijn canonicaat. Om in zijn geldelijken nood te voorzien, zocht hij zich door lofdichten en opdragten aan hooggeplaatste begunstigers belooning te verschaffen, en men kan niet ontkennen, dat genoemde stukken wel eens met de onbeschaamdheid van een grappenmaker en met de laagheid van een bedelaar geschreven zijn. Intusschen was de dichter ver van gierig. De nood maakte hem vindingrijk en hij kwam op den inval een korps sjouwerlieden te organiséren, ’t geen hem, naar men verzekert, eene jaarlijksche winst opleverde van 6000 livres. hij overleed den 16den October 1660, en zijne „Oeuvres complètes” zijn bij herhaling uitgegeven.