Samnieten (De) vormden weleer een magtigen volksstam in Beneden-Italië en gaven hun naam aan het landschap Samnium. Dit was gelegen tusschen Lucanië, Apulië, Latium en de Adriatische Zee, droeg uitloopers der Apennijnen en was vooral in het noordelijk gedeelte bergachtig en woest en over het geheel meer geschikt voor de veeteelt dan voor den landbouw. De Samnieten behoorden tot de Sabellische volkeren, die zich in ouden tijd over een aanzienlijk gedeelte van Midden- en Beneden-Italië verspreidden en vormden een eedgenootschap van zelfstandige volkeren, die van de door hen onderworpene Oscers de Oscische taal hadden overgenomen, welke trouwens met vreemde bestanddeelen werd vermengd. De eerste aanleiding tot hunne langdurige en herhaalde oorlogen met de Romeinen was gelegen in Teanum, eene in Campania gelegene stad der Ausonische Sidicinen.
De Samnieten deden een aanval op deze stad, en de Sidicinen, niet in staat haar te verdedigen, stelden zich onder de hoede der inwoners van Capua. Doch ook deze leden bij herhaling de nederlaag en riepen den bijstand der Romeinen in. Hun aanzoek werd eerst van de hand gewezen, maar toen die van Capua zich bereid betoonden zich aan de heerschappij der Romeinen te onderwerpen, eischten deze van de Samnieten, dat zij hun aanval op Capua zouden steken. Toen echter laatstgemelden niettemin een inval waagden op het gebied van Capua, verklaarden de Romeinen hun den oorlog. Zoo ontstond de eerste Samnietische Oorlog (343—341 vóór Chr.). De consul M. Valerius Corvus behaalde in 343 twee overwinningen op de Samnieten, ééne bij den berg Gaurus nabij Cumae en ééne bij Suessula, terwijl de andere consul A. Cornelius Cossus, op het grondgebied der Samnieten doorgedrongen, wel door de vijanden in een bergpas opgesloten, maar door den moed en de dapperheid van P. Decius gered werd en later nogmaals eene zegepraal verwierf. Hierdoor was de overmagt der Romeinen voldoende gebleken, doch de overwinnaars sloten met hen een billijken vrede, om zich vrijer te kunnen bewegen bij den naderenden oorlog tegen de Latijnen. De Samnieten werden tevens bezig gehouden door een oorlog tegen Alexander, koning van Epirus. Daarna evenwel wisten zij, gekrenkt door het stichten der Romeinsche kolonie Fregellae op hun grondgebied, Palaeópolis, de zusterstad van Neápolis, tot vijandelijkheden tegen Rome te bewegen, welke zij zooveel mogelijk ondersteunden.
Toen de Romeinen naar de oorzaak vroegen van die handelwijze, gaven de Samnieten een uittartend antwoord. Dit gaf aanleiding tot den tweeden Samnietischen Oorlog (326—304), waarin vooral de insluiting der Romeinen in de Caudijnsche bergpassen (321), het smadelijk verdrag, aan de omsingelden opgedrongen, maar door den Senaat en het volk verworpen, en de uitbreiding van den oorlog naar Etrurië (311) merkwaardige gebeurtenissen zijn. De Romeinsche helden van dezen oorlog zijn vooral L. Papirius Cursor en Q. Fabius Rullianus. De derde Samnietische Oorlog (299—290) ontstond doordien de Lucaners hulp vroegen tegen de Samnieten en verkreeg een dreigend aanzien (295), daar de Samnieten zich met de Etruscers, Umbriërs en Galliërs tegen de Romeinen vereenigden; doch ook dit gevaar werd afgewend door den slag van Sentinum, waarbij de consul P. Decius zich opofferde voor zijn volk, waarna door verdere overwinningen in 290 de vrede verworven werd. Eindelijk vernieuwden de Samnieten nogmaals den oorlog, toen Pyrrhus, koning van Epirus, in 280 in Italië verscheen en zich aan het hoofd stelde der Italiaansche volken; deze echter werden, nadat Pyrrhus in 275 het land verlaten had, weldra weder tot onderwerping gebragt. De uitkomst van dezen oorlog was, dat de Samnieten wel is waar in naam bondgenooten der Romeinen werden, maar ook een groot gedeelte van hun grondgebied verloren en door koloniën op hun eigen land in bedwang gehouden werden. Nog eenmaal grepen zij naar de wapens en namen deel aan den Bondgenooten-oorlog, terwijl zij zich in den burgerkrijg bij de partij van Marius voegden. Zij werden echter in een bloedigen veldslag verslagen en vernietigd, en de gevangenen ten getale van 3000 — volgens anderen 8000 — op bevel van Sulla omgebragt.