Onder dezen naam vermelden wij:
Karl Dietrich Ludwig Felix von Ruhmohr, een verdienstelijk beoefenaar der kunstgeschiedenis, geboren den 6den Januarij 1786 te Reinhardsgrimma bij Dresden. Hij bezocht het gymnasium te Holzminden en wijdde zich te Göttingen aan de studie der kunst. Te Dresden, waar hij den omgang genoot van Tieck, ging hij over tot de R. Katholieke Kerk, bezocht in 1804 Rome en Napels en vestigde vooral zijne aandacht op de oudheden van Pompeji. Na zijn terugkeer (1806) vestigde. hij zich op zijne goederen in Noord-Duitschland, vertrok in 1816 weder naar Italië en verzamelde te Florence bouwstoffen voor zijne „Italienische Forschungen (1826— 1831, 3 dln)”. Eene derde reis derwaarts in 1828 verschafte hem gelegenheid tot verrijking van het Koninklijk muséum te Berlpn en tot de uitgave van zijne „Drei Reisen nach Italien (1832)”. Daarna toefde hij veelal te Dresden, doch daar zijne betrekking tot Tieck minder aangenaam werd, ging hij eerst naar Kopenhagen en kocht in het voorjaar van 1842 een huis te Lübeck, waar hij plaats vond voor zijne boeken en plaatwerken. Hij overleed echter reeds den 25sten Julij 1843 te Dresden. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Geschichte der Königlichen Kupferstichsammlung zu Kopenhagen (met Thiele, 1835)”,— „Hans Holbein der Jüngere in seinem Verhältnisz zum deutschen Formschnittwesen (1836)”, — „Zur Geschichte der Theorie der Formschneidekunst (1837)”, — „Geist der Kochkunst (1832) ” — „Deutsche Denkwürdigkeiten (1832, 4 dln)”, — „Novellen (1833 en 1835, 2 dln)”, — het gedicht: „Kynalopekomachia (1835)”, — en „Schule der Höflichkeit(1834—1835, 2 dln)”.
Theodor Wilhelm Kierstrup Ruhmohr, een Deensch novellist en dichter, geboren te Kopenhagen den 2den Augustus 1807. Hij was eenige jaren mederedacteur aan het blad: „Berlingske politiske Tidende”, volbragt in 1839 met hulp van de regéring eene reis door Duitschland en Zwitserland en werd in 1844 ambtenaar bij het gemeentebestuur te Kopenhagen, in 1853 te Herredsfoged in Gram, en in datzelfde jaar te Hadersleben, waar hij tot in 1864 bleef. In de daarop volgende 10 jaren volbragt hij reizen in het zuiden van Europa, in Egypte en Palaestina, en keerde vervolgens terug naar Kopenhagen. Hij heeft onderscheidene gedichten en eene reeks van historische novellen in het licht gegeven, zooals: „Peter Tordenskjold (1842, 2 dln; 5de druk, 1875)”, — „Niels Juel og Hans Sans Samtid (1846, 2 dln; 5de druk 1876)”, — „Grevens Fejde (1850 , 4 dln)”, — „Historisken Fortallinger (1873)”, — „Fortallinger (1874)”, — en „Historiske Billeder fra Christian den Fjerdes tid (1863, 2 dln)”.