Rennenberg (George van Lalaing, graaf van), was een wakker krijgsman, die eene treurige rol heeft gespeeld gedurende den Tachtigjarigen Oorlog in de Nederlanden. Reeds vroeg trad hij in de gelederen en werd in 1576 kapitein over eene bende van ordonnantie en daarna kolonel over 10 vendelen voetvolk in Staatsche dienst. Daarmede werd hij met den titel van „overste van Friesland en Groningerland” naar die gewesten gezonden, alwaar hij de Spanjaarden verdreef. Voorts tot stadhouder benoemd over Friesland, Groningen, Overijssel, Drenthe en Lingen, nam hij uitstekende maatregelen tegen den vijand, veranderde de Spaanschgezinde regéring te Leeuwarden en wierp den bisschop in de gevangenis.
Ook veroverde hij Kampen en Deventer en onderteekende de Linie te Utrecht, hoewel hij reeds in het begin van 1579 geheime onderhandelingen had aangeknoopt met Spanje. Deze hadden plaats met den hertog van Ferrara, maar sprongen af, daar men niet tot eenstemmigheid kon komen omtrent de voorwaarden. Kort daarna werden zij hervat, doch de Friezen, die er de lucht van kregen, maakten zich meester van de kasteelen te Leeuwarden en te Harlingen. Op den 2den Maart 1580 wierp Rennenberg het masker af en nam de stad Groningen in bezit voor den Koning van Spanje. Tot loon voor zijn verraad zou hij de stadhouderschappen behouden en 10000 pistoletten ontvangen. Intusschen mislukten zijne pogingen om de Ommelanden aan Spanje te brengen.
Eerlang werd hij door de Staatschen binnen Groningen belegerd, maar door Maarten Schenk ontzet. Met dezen omsingelde en veroverde hij Delfzijl, versloeg den graaf van Hohenlohe op de Boertanger Heide en maakte bij verdrag zich meester van Koevorden. Vóór Oldenzaal en Doetichem moest hij het beleg opbreken, waarna hij den 18den October 1580 vóór Steenwijk aankwam. De dappere verdediging dier vesting door Johan van den Cornput is in bijzonderheden beschreven door den kolonel der genie S. F. Klijnsma. Weldra moest Rennenberg afdeinzen (22 Februarij 1581), keerde naar Groningen terug en overleed aldaar den 23sten Julij 1581.
