Rafaël Santi, een wereldberoemd schilder, geboren te Urbino den 28sten Maart 1483, ontving de eerste lessen in de schilderkunst van zijn vader en kwam vervolgens onder de leiding van Piétro Perugino, wiens schildertrant hij zich zóó eigen maakte, dat men de kunstgewrochten van den meester en van den leerling niet kon onderscheiden. De roem van Leonardo da Vinci lokte hem in 1504 naar Florence, en de meesterstukken van dien kunstenaar en van Masaccio, alsmede de stad zelve, de zetel van kunst en beschaving, hadden een belangrijken invloed op de ontwikkeling van zijne talenten. Nadat hij er den winter had doorgebragt, keerde hij in 1505 terug naar Perugia, doch in 1508 begaf hij zich wederom naar Florence, om er de werken der oude meesters te bestudéren. Inzonderheid leerde hij van Fra Bartolommeo de kunst eener fraaije groepéring, eener ongemeene levendigheid bij gestrenge symmetrie, welke wij in zijne schilderstukken uit dien tijd opmerken.
Voorts bezocht hij Bologna en Urbino, waar het Hof van hertog Guidobaldo beschouwd werd als de vergaderplaats van talentvolle mannen. Op aandrang van Bramante riep paus Julius II hem in 1508 naar Rome, om er behulpzaam te wezen aan de versiering van het Vaticaan en aan den opbouw der St. Pieterskerk. Hier kwam hij in betrekking met uitstekende mannen, zooals graaf Castiglione en Piétro Bembo en werd er door de pausen Julius II en Leo X met onderscheiding bejegend. Met ijver was hij er werkzaam, en zijne talrijke stukken verbreidden zijn roem over geheel Italië en bezorgden hem ook vele leerlingen. Van Michele Angelo bleef hij aanvankelijk, wegens het groot verschil van rigting, verre verwijderd, terwijl hij later eenigzins tot hem naderde. Rafaël bevond zich met betrekking tot zijne uitwendige omstandigheden in een hoogst gunstigen toestand. Zijne schilderijen werden duur betaald; ook Frans I, koning van Frankrijk, bestelde bij hem eenige doeken en wilde hem tot Hofschilder benoemen, en Albrecht Dürer schonk hem voor eenige teekeningen een exemplaar van al zijne werken. Rafaël geleek, naar het getuigenis van Vasari, meer op een vorst dan op een schilder; hij kleedde zich met zwier, bewoonde een fraai huis in den Borgo Nuovo enz. Hij huwde niet, maar was geruimen tijd verloofd met Maria da Bibiëna, de nicht van den evenzoo genoemden cardinaal. Hij stond langen tijd in betrekking tot eene schoone uit het volk, bekend onder den naam van Fornarina. Volgens sommigen was deze de dochter van een pottebakker te Urbino, volgens anderen van een bakker of van een sodabereider te Rome, waar men thans nog hare woning aanwijst. Slechts zooveel is zeker, dat Fornarina tot aan den dood van den grooten kunstenaar in diens huis te Rome vertoefde en dat hij hare gelaatstrekken in meer dan één prachtig kunstwerk vereeuwigde. Rafaël overleed te Rome in het jaar 1520 op zijn geboortedag. Het gerucht, dat hij door een onzedelijken wandel zijn leven verkort heeft, is van lateren tijd. Zijne tijdgenooten spreken met achting van zijn zedelijk karakter, en veel waarschijnlijker is de onderstelling, dat zijne rustelooze werkzaamheid en de gloed zijner fantasie zijn zwak ligchaam hebben ondermijnd en ten grave gebragt. Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in het Pantheon, thans Santa Maria la Rotonda, waar hij zelf zijne rustplaats had aangewezen. Het marmeren standbeeld der Heilige Maagd op het altaar boven zijn graf, op last van Rafaël zelven door Lorenzetto gebeiteld, wordt door het volk onder den naam van Madonna dal Sasso als wonderdadig gehuldigd. In 1833 is de groeve geopend, en het bleek, dat zijn geraamte vrij goed was bewaard gebleven. Hij had bij zijn leven een innemend gelaat, bruine lokken en eene uitdrukking van ongemeene zachtmoedigheid in zijne oogen; zijne gestalte was rank en middelmatig van grootte.
Tot het eerste tijdperk van zijn kunstenaarsleven, toen hij een leerling was van Perugino, behooren onder anderen: Christus aan het kruis, omringd door Maria, Johannes, Magdalena en St. Hiërónymus, thans in het bezit van lord Ward te Londen, — de Heilige Maagd, met het Christuskind, op een kussen gezeten, op haren schoot, met St. Hiërónymus en St. Franciscus aan beide zijden, thans in het muséum te Berlijn, — de Krooning der Heilige Maagd, in het Vaticaan, — een jonge ridder, sluimerend en droomend onder een laurierboom, thans in het muséum te Londen, — de Madonna uit het huis Connestabile, te Petersburg, — het huwelijk van Maria (Sposalizio), in het Brera te Milaan, — en Christus op den Olijfberg, in het muséum te Parijs.
Zijne tweede kunstenaarsperiode neemt een aanvang met zijn eerste vertoef te Florence. Hiertoe behooren de fraaije Madonna del Granduca, — de portretten van Angelo en Maddalena Doni in het paleis Pitti, — een altaarblad voor de San-Fiorenza-Kerk te Perugia, de Madonna op een troon en met het kind voorstellend, thans in Engeland, — en eene frescoschilderij in San Severo te Perugia, de Godheid voorstellend, die met den Heiligen Geest boven den Heiland zweeft. Gedurende zijn tweede vertoef aldaar schilderde hij voor Lorenzo Nasi de Madonna del Cardellino, die zich door hemelsche bekoorlijkheid onderscheidt en zich ook thans nog te Florence bevindt, — voorts de Madonna in ’t groen, thans te Weenen, en de Heilige Familie onder de waaijerpalmen, thans het eigendom van lord Ellesmere te Londen. Gedurende zijn verblijf te Urbino schilderde hij voor den hertog een Heiligen George, thans in de Hermitage te Petersburg. In 1506 ontstond waarschijnlijk ook de bevallige schilderij der Drie Gratiën.
Voorts schilderde hij eene Heilige Familie, thans te München, — in 1507 eene uitstekende Graflegging van Christus, thans in het muséum Borghése te Rome, waarvan onderscheidene copiën bestaan. In dien tijd bragt hij ook de Heilige Catharina op het doek, thans in het muséum te Londen. Bevallig is het Madonnabeeld uit het Huis Tempi, thans in de Pinacotheek te München, alsmede die uit het paleis Colonna, thans in het muséum te Berlijn. Eene andere Madonna, bekend onder den naam van „La Jardinière”, thans in het Louvre te Parijs, bleef onvoltooid. Een ander stuk uit dien tijd stelt de Madonna voor, die den sluijer opheft van het slapende kind, om het aan Johannes te toonen, en eindelijk vermelden wij nog de Madonna del Baldachino, thans in het paleis Pitti te Florence.
Rafaël vertoont zich het grootst als kunstenaar in het derde tijdperk, namelijk gedurende zijn verblijf te Rome. Hier versierde hij de Kamer della Segnatura in het Vaticaan met allegorische voorstellingen al fresco van de godgeleerdheid, de wijsbegeerte, de dichtkunst en de regtsgeleerdheid. Als inleiding tot de groote muurschilderij, welke de verzoening van het gevallen menschengeslacht met God tot onderwerp heeft, ziet men aan de zoldering den val der eerste menschen voorgesteld. Boven in de groote schilderij ziet men God den Vader, omringd door eene schaar van engelen, en beneden Hem troont de Heiland, die den Heiligen Geest uitzendt tot verlichting der door Hem gestichte Kerk. Aan de regter hand des Verlossers is de Heilige Maagd gezeten, en aan de andere zijde Johannes de Dooper. Iets lager in een halven cirkel bevinden zich op de wolken patriarchen, profeten en martelaars. In de onderste afdeeling vertoont zich de Eucharistie in den monstrans op het altaar, en ter zijde daarvan bevinden zich de kerkleeraars Hiërónymus, Ambrosius, Augustinus en paus Gregorius de Groote. Op den achtergrond ontwaart men andere kerkleeraars uit de middeneeuwen, onder welke zich ook Dante en Savonarola bevinden.
Dit groote stuk onderscheidt zich door rijkdom van compositie, door den adel der figuren, door den verheven-godsdienstigen geest en door een voortreffelijk coloriet. De voorstelling der theologie is met die der dichtkunst aan het plafond verbonden door het tafereel der door Apollo aan Marsyas volbragte strafoefening, en onder het allegorisch beeld der Poëzij ziet men de grootste dichters van vroegeren en lateren tijd op den Parnassus verzameld. De derde schilderij, bekend onder den naam van „School van Athene”, is gewijd aan de wijsbegeerte; men ziet er de voornaamste Grieksche wijsgeeren der verschillende scholen. Als overgangsbeeld tot de regtsgeleerdheid heeft de schilder „Het eerste regt van Salomo” gekozen. Men ziet op het schilderstuk keizer Justinianus, aan den geknielden Tribonianus de Pandecten en den Codex overreikend, en aan de andere zijde paus Gregorius VII, aan een advocaat de „Decretalen” ter hand stellend. De versiering van dit vertrek was in 1511 gereed. Met het tweede, la stanza d’Eliodoro, maakte hij in 1512 een aanvang, om het in 1514 te voltooien. Tot de tafereelen van het plafond behooren er: Jehova, vergezeld van twee engelen, voor wien de aartsvader Abraham nederknielt, een van de voortreffelijkste stukken van den grooten meester, — voorts de offerande van Abraham, de droom van Jacob, en God, aan Mozes verschijnend in een brandend braambosch.
Op den muur ziet men: Heliodorus, die de schatten van den tempel te Jerusalem wil rooven, maar door een ridder in gouden wapenrusting wordt ter aarde geworpen; in een tweede tafereel eene kerkelijke legende, namelijk het vloeijen van bloed uit eene hostie; in het derde de bevrijding van Petrus uit de gevangenis; in het vierde Attila, die door de verschijning van Paulus en Petrus bewogen wordt Italië te verlaten. Omstreeks dien tijd, in den aanvang van het jaar 1514, schilderde hij al fresco in het huis van Agostino Chigi (Farnesina) den „Triomf van Galatea”. Het derde vertrek in het Vaticaan, la stanza di Torre Borgia, werd door Rafaël versierd in 1515—1517, doch hij bediende zich daarbij meer dan te voren van de hulp zijner leerlingen. Het eerste tafereel stelt paus Leo III voor, in tegenwoordigheid van Karel de Groote door een eed op het Evangelie de beschuldigingen van den neef van den overleden paus Hadrianus I logenstraffend. Op het tweede ziet men de krooning van Karel de Groote door Leo III; — op het derde de haven van Ostia, waar de schepen der Saracenen door een storm vernietigd worden, — maar het prachtigste schilderstuk van dit vertrek is de door Rafaël zelven vervaardigde brand, die in 847 in de voorstad Borgo Nuovo uitbarstte. — Niet minder fraai werd de aan de eene zijde opene gaanderij versierd, welke op de eerste verdieping den trap met de zaal van Constantijn verbindt. Daar ziet men 13 koepelvormige afdeelingen met 48 tafereelen uit het Oude en 4 uit het Nieuwe Testament, gewoonlijk: „De Bijbel van Rafaël’' genoemd. Daartoe echter leverde Rafaël slechts de schetsen, terwijl de uitvoering aan zijne leerlingen werd toevertrouwd.
In 1506 versierde hij de badkamer op de tweede verdieping van het Vaticaan met mythologische voorstellingen van de magt der Liefde en der Schoonheid. Voor eene thans verwoeste villa, ten onregte Villa Rafaël geheeten, leverde Rafaël eene uitmuntende teekening, later aanwezig in de verzameling van aartshertog Karel. Ook ter versiering van de gaanderijen der Farnesina leverde hij waarschijnlijk de cartons, de geschiedenis van Amor en Psyche bevattend. Het laatste groote werk, door Rafaël ondernomen, ziet men in de zaal van Constantijn en behelst de vestiging van de zigtbare heerschappij der Kerk in merkwaardige lotgevallen uit het leven van Constantijn de Groote. Hij had pas eene algemeene schets vervaardigd, eenige cartons van allegorische figuren en van den veldslag van Constantijn in gereedheid gebragt en eene teekening ontworpen van ’s Keizers toespraak tot de soldaten, toen de dood hem wegrukte. De veldslag ademt geheel en al den geest van Rafaël; alle figuren onderscheiden zich door levendigheid en waarheid, en in weerwil van het verwarde slaggewoel treedt het hoofdonderwerp, de zegepraal van het Christendom op het Heidendom, duidelijk te voorschijn: Deze schilderij is uitgevoerd door Giulio Romano, Francesco Penni en Raffaëllo dal Colle.
Tot de stukken in olieverf van Rafaël behooren: een uitmuntend portret van Julius II te Florence, alsmede dat van hemzelven en van zijne beminde, in het muséum Barberini te Rome, — voorts de Madonna de Loreto,— de Madonna van het Huis Alba, thans te Petersburg, — een klein Madonnabeeld in het Louvre, — een groot altaarstuk met de Madonna di Foligno, in het Vaticaan, — een portret in de Pinacotheek te München, — en dat van de dichteres Beatrice, in de Tribuna te Florence. Voorts schilderde hij als altaarstuk voor eene kerk te Napels de Madonna del Pesce, thans te Madrid, — een vioolspeler, in het bezit van lord Russell in Engeland — het portret van Johanna van Aragon, in het Louvre, — en het prachtige beeld der Heilige Cecilia, thans in de Pinacotheek te Bologna; — wijders een visioen van Ezechiël, — eene kruisdraging (lo Spasimo di Sicilia), thans in het muséum te Madrid, — en aldaar vindt men ook het prachtige stuk, bekend onder den naam van „De parel”, de Heilige Maagd voorstellend met het kind op haren schoot en de Heilige Elizabeth nevens haar. Geheel en al van de hand van Rafaël is het heerlijke stuk, de Madonna della Sedia, in het paleis Pitti te Florence, — en eene dergelijke schilderij is de Madonna della Tenda in de Pinacotheek te München, terwijl die te Turijn eene copie en niet van de hand van Rafaël afkomstig is. Voor Frans I, koning van Frankrijk, schilderde Rafaël het beeld van den aartsengel Michaël, met beide handen de lans opheffend om den ter neder geworpen Satan te doorboren, — alsmede de Maagd Maria, zittend zich over de wieg buigend, om het Christuskind onder de armen te vatten. Beide stukken bevinden zich in het Louvre. Prachtig is ook het portret van Leo X, in het paleis Pitti te Florence. Van de Madonna’s vermelden wij nog de Madonna met de Kandelaars, in Engeland, en de Sixtijnsche Madonna.
Deze laatste was bestemd voor het klooster van den Heiligen Sixtus te Piacenza, en is thans een juweel van het muséum te Dresden. Op haar gelijkt het vrouwenportret in het paleis Pitti te Florence, de beminde des schilders voorstellende. De reeks der tafereelen uit het leven van Jezus eindigde hij met de beroemde „Transfiguratie”, wier voltooijing door zijn dood verhinderd werd. Tot de verwonderlijk schoone kunstgewrochten van Rafaël behooren eindelijk de cartons voor de muurbehangsels, welke de Paus in de Nederlanden deed vervaardigen om daarmede de benedenvertrekken der Sixtina te versieren. De zeven nog aanwezige cartons, met waterverf geteekend, bevinden zich thans in het Kensington muséum te Londen, en de behangsels zelven zijn in 1814 opgehangen in het Vaticaan. De cartons voor de tweede reeks van behangsels zijn slechts gedeeltelijk door den kunstenaar geleverd.
Ook op het gebied der bouwkunde, waarin hij onderwezen was door Bramante, draagt Rafaël het kenmerk van een voortreffelijk genie. Tot de naar zijn ontwerp verrezene gebouwen behoort de kapél van Agostino Chigi in de kerk van Santa Maria del Popolo. Nadat Bramante hem tot bouwmeester voor de St. Pieterskerk had aanbevolen, moest hij een bestek, eene raming aan kosten en een modél leveren, en dit laatste verwekte zoo groote bewondering, dat hij in 1514 tot opper-intendant van dien bouw benoemd werd. Hij kon echter slechts een begin maken met het onderste muurwerk. Daarentegen voltooide hij den door Bramante begonnen Hof van San Damaso in het Vaticaan. Daarenboven vervaardigde hij onderscheidene teekeningen voor woonhuizen, ook voor zijn eigen huis in Borgo Nuovo. Voorts werden te Florence eenige huizen naar zijne plannen opgetrokken.
De lijst der schilderijen en teekeningen van Rafaël telt 1225 nommers, die schier over de geheele aarde verstrooid zijn. De voornaamste daarvan zijn door voortreffelijke gravuren algemeen bekend geworden. Daaruit blijkt de onuitputtelijke rijkdom zijner verbeelding, de omvang zijner voortbrengende kracht en de helderheid van zijn verstand. Bij de groote verscheidenheid, waarin hij wedijvert met de natuur, verliest hij zijn onderwerp nooit uit het oog, zoodat hij daaromheen alles op eene harmonische wijze weet te rangschikken. Als in een spiegel weerkaatst zich de geheele wereld met den overvloed harer vormen in het gemoed van den kunstenaar.
Zijne talrijke Madonna’s zijn onderling zeer verschillend, naar gelang van het denkbeeld, dat hem bij de vervaardiging bezielde. In zijne grootsche compositiën wist hij licht en schaduw op eene indrukwekkende wijze te verdeelen; ook verstond hij de kunst, de verschillende groepen tot een gesloten en harmonisch geheel zamen te voegen. De gewaarwordingen der ziel zijn duidelijk op de gelaatstrekken der figuren te lezen, zoodat wij niet alleen de uitwendige gedaante, maar ook den inwendigen mensch aanschouwen. Zijne drapéring is prachtig en zijn coloriet levendig en harmonieus.
Rafaël heeft een groot aantal leerlingen gevormd, maar de meesten bragten het niet verder dan tot eene werktuigelijke navolging van den grooten kunstenaar. Scheppende kracht ontmoeten wij alleen bij Giulio Romano, en eigenaardige talenten slechts bij enkelen, en wel bij hen, die zich reeds eenigermate als kunstenaar ontwikkeld hadden, toen zij den grooten meester leerden kennen, zooals Benvenuto Garofalo, Gaudenzia Ferrari en Timoteo Viti. Bij Giulio Romano zou men nog Francesco Penni kunnen voegen, terwijl ook Perino del Vaga tot de beste leerlingen van Rafaël behoorde. In korten tijd echter verliep zijne school, daar het den kunstenaars na den dood van Leo X aan werk ontbrak en de plundering van Rome in 1527 de overblijvende leerlingen van Rafaël verstrooide.