Rademacher (Johann Gottfried), de grondlegger der ervaringsgeneesleer, werd geboren den 4den Augustus 1772 te Hamm in het graafschap Mark, studeerde te Jena en Berlijn in de geneeskunde en vestigde zich in 1797 te Goch nabij de Nederlandsche grenzen, alwaar hij den 7den Februarij 1849 overleed. De ziekte is volgens hem eene voor ons verstand onnaspeurlijke krenking van het leven. Zij openbaart zich als ziektevorm in de stoornis der werking van bepaalde organen, — en de aard der ziekte wordt alleen gekend uit de werking der geneesmiddelen. Deze laatsten verdeelt hij in algemeene, die op het geheele gestel, en bijzondere, die op enkele deelen werken.
Hij noemt voorts de voor genezing vatbare ziekten naar het middel, waardoor zij uit den weg geruimd kunnen worden, en onderscheidt drie algemeene geneesmiddelen, koper, ijzer en salpeter, en alzoo eene koper-, ijzer- en salpeterziekte. De bijzondere geneesmiddelen zijn talrijk, evenals de afzonderlijke organen, en ook naar die middelen worden de ongesteldheden dier organen genoemd. Volgens hem moeten de geneesmiddelen zoolang aangewend worden, totdat het juiste middel gevonden is. Het zoeken naar specifieke middelen is dan ook de hoofdzaak in deze geneesleer. Wijzen de verschijnselen op eene maagziekte, maar verbeteren zij bij het gebruiken van een levermiddel, dan moet de oorzaak in de lever gezocht worden, al kan men nagaan dat deze gezond is.
Door deze methode wordt alzoo de pas afgesneden voor elk wetenschappelijk onderzoek. Hij heeft zijne leer uiteengezet in zijne „Rechtfertigung der von den Gelehrten miszkannten, verstandesgerechten Erfahrungsheillehre der alten scheidekünstigen Geheimarzte (4de druk 1852, 2 dln)”. Zijn hoofdwerk: „De ervaringsgeneesleer” is door dr. A. Th. Winkler in het Nederlandsch vertaald.