Quesnel (Paschasius), een verdienstelijk R. Katholiek godgeleerde, geboren te Parijs den 14den Julij 1634, trad in 1657 in den geestelijken stand en werd 2 jaar daarna tot priester gewijd.
Reeds door zijne uitgave der werken van Leo de Groote (1675, 2 dln), waarin hij de voorregten der Gallicaansche Kerk verdedigde, had hij zich het misnoegen van den Heiligen Stoel op den hals gehaald, en toen hij in 1684 weigerde, de „Formula doctrinae” te onderteekenen, zag hij zich genoodzaakt naar Brussel te vlugten, waar hij zijne bewerking van de eerste 4 boeken des Nieuwen Testaments met zedekundige overdenkingen onder den titel: „Réflexions sur les quatre Evangelistes (1687; laatste uitgave 1736, 8 dln)” voltooide. De Jezuïeten zorgden, dat Clemens XI in eene bul dat boek veroordeelde, alsmede dat Philippus V, koning van Spanje een bevel tot gevangenneming tegen den schrijver uitvaardigde, die in 1703 wegens Jansenismus in den kerker geworpen werd. Hij ontsnapte echter, geholpen door zijn broeder, en nam de wijk naar Amsterdam, waar hij, gedurig door Rome belaagd, zich voor goed vestigde. Niet minder dan 101 stellingen van zijn „Nieuw Testament” werden in 1713 in de bul „Unigenitus” vervloekt.
Quesnel overleed den 2den December 1719. Bovengemelde „Réflexions”, vervolgens uitgebreid over al de boeken des Nieuwen Verbonds, zijn bij herhaling uitgegeven, ook onder de titels: „Abrégé de la morale de l’Evangile, (1693)” en „Pensées Chrétiennes sur le texte des livres sacrés (1694)”.