Posterij (De) noemt men eene openbare inrigting tot het regelmatig, snel en veilig vervoer van brieven, briefkaarten, pakketten, drukwerken, monsters en geld. Zij bedient zich van voetboden, postkarren, stoombooten, spoorwegen en pneumatische buizen, en weeft een net van millioenen verbindingswegen over alle beschaafde landen. Hier en daar, bijv. in Duitschland, Oostenrijk, Zwitserland, Rusland enz., dient de posterij ook tot vervoer van personen. In de laatste halve eeuw echter hebben zich de spoorwegen meester gemaakt van het personentransport, terwijl de spoortrein doorgaans ook een waggon bevat, die het brievenvervoer bevordert.
Beginselen van een regelmatig verkeer vinden wij reeds in de dagen der hooge Oudheid, maar zoowel de rijdende boden der Perzen (angoroi), voor wie reeds wisselplaatsen waren gesticht, en de voetboden (hemodromen) der Grieken, als de door Augustus verordende, onder de Romeinsche Keizers gehandhaafde instelling tot vervoer van regéringsbescheiden en ambtenaren, welke onder den naam van „cursus publicus” een reusachtigen omvang in het groote Romeinsche Rijk verkreeg en tallooze stations door middel van goede wegen verbond, bestonden uitsluitend ten gerieve van den Staat, zoodat zij weinig diensten bewezen aan handel en nijverheid. Nadat deze cursus publicus onder den vloed der groote volksverhuizingen bedolven was, ontbraken geruimen tijd alle middelen van een geregeld verkeer, en eerst in de dagen van Karel de Groote vindt men weder melding van ten behoeve van den Staat aangestelde boden. Bedevaartgangers, kloosterbroeders, reizende kooplieden en allerlei omdolend volk belastten zich met het overbrengen van tijdingen, terwijl de Vorsten en geestelijke heeren gebruik maakten van vaste boden. Eerst bij de opkomst der steden ontstonden inrigtingen tot vervoer van brieven ten nutte van den handel, en weldra kwam ook tusschen de universiteiten een geregeld verkeer tot stand. Doch de toenemende bloei van den handel eischte een veilig en eenvoudig brievenvervoer. Met de inrigting van boden bij de Hansa, wier voornaamste stations zich te Riga, Königsberg, Dantzig, Stettin, Hamburg en Amsterdam bevonden, stelde eerlang Nürnberg zich in verband, om vandaar de brieven te bezorgen naar Salzburg, Venetië en de voornaamste koopsteden van Italië. Desgelijks ontstond een regelmatig verkeer tusschen Frankfort en Keulen, Lindau, Augsburg en Nürnberg. Doch aan al deze verbindingen ontbraken de regten en pligten eener openbare instelling, alsmede de veiligheid en voortreffelijkheid onzer hedendaagsche wegen.
Ook werden daardoor uitsluitend de belangen der kooplieden en der steden gediend. Zoo was het ook met eene in 1276 door de Duitsche Orde tot stand gebragte inrigting voor brievenvervoer. Eerst in de dagen der Hervorming ontstond in Duitschland eene posterij ten nutte van het algemeen. Frans non Taxis, daartoe door keizer Maximiliaan I aangespoord, stichtte in 1516 de eerste geregelde postdienst tusschen Weenen en Brussel en zag zich benoemd tot postmeester-generaal der Nederlanden. De goede uitkomst van deze eerste proeve was een prikkel voor grootere ondernemingen, die gedeeltelijk door de familie Taxis, gedeeltelijk door verschillende Rijksvorsten werden op het touw gezet. In 1543 werd Leonhard von Taxis, die in dat jaar eene postdienst van Brussel over Spiers en Tyrol naar Italië opende, postmeester-generaal der Nederlanden en in 1595, in weerwil van den tegenstand der Vorsten, postmeester-generaal des Rijks, waarna in 1615 aan Lamoraal von Taxis de grafelijke waardigheid en het erfelijk postmeestersambt werden toegekend.
Dit laatste werkte echter zeer ongunstig op eene gewenschte ontwikkeling der postdienst in Duitschland; daardoor toch nam de strijd een aanvang tusschen het aan het Huis Taxis verleende regt en onderscheidene Vorsten, die zich op hun gebied zelven met de regeling der posterij wilden belasten, — een strijd, die tot in onze eeuw heeft voortgeduurd. Wél werd in 1597 de posterij een voorregt der Keizerlijke Kroon verklaard, maar er kwam geene algemeene postdienst tot stand, daar onderscheidene Staten en zelfs Oostenrijk afzonderlijke postboden onderhielden. Daardoor verkeerde de posterij in Duitschland in een zeer ingewikkelden toestand Dertien Staten hadden een eigen brievenvervoer, — sommige lieten dit geheel of gedeeltelijk aan hunne naburen over, en in de andere bestond de posterij van Taxis. Eerst den 6den April 1850 kwam een Duitsch-Oostenrijksch postverdrag tot stand, hetwelk zich allengs tot alle Staten van den Duitschen Bond, met uitzondering van Holstein, Lauenburg en Limburg, uitstrekte. Dat postverdrag werd den 1sten Julij 1852 en den 18den Augustus 1860 herzien, waarna het bestuur der posterijen één geheel vormde.
Sedert 1 Januarij 1866 bepaalde men in Oostenrijk een uniformport van 5 kreutzer (6 cents), welk voorbeeld door de Staten van Duitschland niet aanstonds werd gevolgd. Den 28sten Januarij 1867 werd eene overeenkomst gesloten met het Huis van Thurn und Taxis, waarbij dit laatste afstand deed van zijn aloud regt op het postbestuur, en nu regelde men in Pruissen en andere Staten de posterij op eenparigen voet, desgelijks met vaststelling van een uniformport. Tevens werden postverdragen gesloten met Noord-Amerika, Noorwegen, Denemarken en België. Voorts werd in 1871 bij de stichting van het Duitsche Keizerrijk bepaald, dat het brievenvervoer als eene algemeene Rijks-inrigting moest worden beschouwd, hoewel die bepaling niet van volkomene toepassing is op Beijeren en Würtemberg. Voor het geheele Rijk bestaat aldaar een uniformport van 10 pf. (6 cents) voor elken brief van 15 Ned. wigtjes of daar beneden. Briefkaarten worden bezorgd voor den halven prijs der brieven, en de vracht voor drukwerken onder kruisband en voor monsters is zeer gering.
Voorts kan men ook dáár door middel van postwissels geldsommen verzenden of door middel van kwitantiën gelden invorderen. Het port van pakketten wordt er berekend naar zwaarte en afstand. Sedert, Januarij 1876 is in Duitschland de posterij met het telegraafbestuur vereenigd, en de hoogste ambtenaar voor die beide takken van dienst is de postmeester-generaal te Berlijn. In het Duitsche Rijk bevonden zich in 1875 niet minder dan 6565 postkantoren; het aantal vervoerde brieven bedroeg in dat jaar bijna 979 millioen, en het aantal pakketten en postwissels ruim 60½ millioen. In de Oostenrijk-Hongaarsche Monarchie werden in datzelfde jaar 286¼de millioen brieven en postkaarten, 86 millioen dagbladen en 33¾de millioen gedrukte stukken en monsters verzonden.
In Engeland vindt men de eerste sporen der posterij omstreeks het midden der 14de eeuw in eenige verordeningen van koning Eduard III. In den tijd van koningin Elizabeth (1558—1603) waren er reeds rijdende postboden. Jacob I (1603—1625) stichtte eene posterij ten behoeve der briefwisseling met het buitenland, en zijn opvolger Karel I bragt daarenboven eene posterij tot stand in Engeland en Schotland (1635). De bodenloop van particulieren werd nu opgeheven en de posterij een regt des Konings verklaard, hetwelk hij verpachtte voor 7000 pond sterling. In de 2de helft der l8de eeuw werden de postkoetsen ingevoerd, en de eerste van deze vertrok den 2den Augustus 1784 van Londen naar Bristol. Een doortastend hervormingsplan voor de postdienst werd in 1787 ontworpen door den schouwburgdirecteur Palmer te Bris tol.
Pitt zorgde voor de uitvoering daarvan, maar eerst door een Parlementsbesluit van 17 Augustus 1839 kwam er het pennyport of het uniformport van één stuiver voor het geheele Koningrijk tot stand bij vooraf betaald port, terwijl voor een ongefrankeerden brief de ontvanger het dubbele port moest betalen. Daar werden den 6den Mei 1840 de postzegels ingevoerd, — een voorbeeld, hetwelk allengs door alle beschaafde Staten is nagevolgd. In 1875 werden in Engeland meer dan 1008 millioen brieven, 87 millioen briefkaarten en nagenoeg 280 millioen drukwerken bezorgd. Met de postkantoren zijn aldaar spaarbanken verbonden, die van de ingebragte gelden eene rente geven van 2½ 0/o. In 1873 had men er ruim 1½ millioen inbrengers, die er een kapitaal leverden van ruim 21 millioen pond sterling.
In Frankrijk verkreeg de posterij, nadat reeds Lodewijk XI een staatskoerierpost had ingevoerd, eerst onder Lodewijk XIII eene regelmatige inrigting door de benoeming van algemeene controleurs der postdienst. Onder Lodewijk XIV werd Louvois tot chef der posterijen (1668) benoemd, en deze verpachtte in 1676 de geheele postdienst voor den tijd van elf jaren en voor eene som van 1200000 livres. In 1733 was die pachtsom geklommen tot 3 millioen francs en in 1791 tot 11 millioen. Na den terugkeer van Lodewijk XVIII in 1815 werd de posterij een tak van Rijksdienst. In Frankrijk, evenals in Engeland en in ons Vaderland, bemoeit de posterij zich alleen met het verzenden van brieven, briefkaarten, drukwerk en kleine geldsommen. In In 1874 werden er 366½ millioen brieven en briefkaarten verzonden.
Ook hier, evenals in Engeland, Italië en Nederland, zijn de postkantoren tevens spaarbanken. — In Italië is in 1870 de posterij op eenvormigen voet geregeld. De eerste postdienst werd er geopend in 1579 door Simon von Taxis tusschen Milaan en Rome. In 1875 verzond men er 119½ millioen brieven en briefkaarten, bijna 65 millioen dagbladen en nagenoeg 543/4 de millioen drukwerken en monsters. In Spanje bevindt zich de postdienst nog in een gebrekkigen toestand, hoewel er reeds in 1854 een laag briefport is ingevoerd. Hier was Philippus I de eerste, die de postdienst regelde.
In Denemarken zorgde Christiaan IV in 1624 voor de posterij, en in Zweden koningin Christina in 1636, terwijl Karel XII postrijtuigen invoerde, welke er ook nu nog door reizigers gebruikt worden. Noorwegen heeft eene afzonderlijke postdienst. Deze nam een aanvang in 1611, toen eene postgemeenschap geopend werd tusschen Christiania en Kopenhagen. Sedert 1826 geschiedt er het brievenvervoer naar de koopsteden aan de kust door middel van stoombooten. — In Rusland vindt men de eerste sporen der posterij in het midden der 16de eeuw onder Iwan Wasiljewitsj, maar de eerste regelmatige postdienst kwam er eerst tot stand in 1630 onder Michaël Feodorowitsj. Ten tijde van Peter de Groote werd in 1711 het postkantoor te Moskou en in 1717 dat te Petersburg gesticht en dit laatste in 1721 door boden met Riga in verband gebragt.
In 1775 waren er alle aanzienlijke steden des Rijks van postkantoren voorzien. Voorts ontstonden in 1820 diligencediensten tusschen Moskou, Petersburg, Riga en Mitau, later na den aanleg van spoorwegen overtollig geworden. In 1874 verzond men er ruim 974½ millioen gewone brieven, ruim 1/2 millioen dienstbrieven en 29 millioen drukwerken. — In de Vereenigde Staten van Noord Amerika telde men in 1876 niet minder dan 36383 postkantoren en er werden in 1875 in het binnenland 680 millioen brieven verzonden. — In 1876 bevonden zich in Nederland 1282 postkantoren, en er werden in dat jaar ruim 58'/3de millioen brieven en briefkaarten en 371/5de millioen drukwerken bezorgd. De uitgaven bedroegen alstoen 2172508 en de inkomsten 3270090 gulden.
Volgens de statistieke cijfers komen op ieder inwoner: in Groot-Brittanje 34,5, — in Zwitserland 27,3, — in het Duitsche Keizerrijk 15,6, — in Nederland 14,6, — in Würtemberg 13,3, — in België 13, — in Beijeren 11,5, — in Denemarken 11,4, — in Frankrijk 10,28, — in Oostenrijk 10,6, — in Noorwegen 5,6, — in Zweden 5,5, — in Spanje 4,8, — in Hongarije 4,4, — in Griekenland 2,1, — in Rusland 0,8, — en in Turkije 0,2 brieven en briefkaarten.
Den 9den October 1874 is te Bern eene algemeene of wereldpostovereenkomst gesloten tusschen Duitschland, Oostenrijk-Hongarije België, Denemarken, Egypte, Spanje, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Frankrijk, Groot-Brittanje, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Portugal, Roemenië, Rusland, Serbië, Zweden, Zwitserland en Turkije. Zij is van kracht sedert 1 Januarij 1875 (voor Frankrijk één jaar later), en bepaalt het volgende: Al de deelhebbende Staten vormen één postgebied. De verordeningen van het verdrag hebben betrekking op brieven, briefkaarten, boeken, dagbladen, drukwerken, monsters en handelscirculaires, welke uit en naar elk dier Staten voor een algemeen uniformport worden bezorgd Voor een gefrankeerden brief, tot een gewigt van 15 Ned. wigtjes, worden er overal 12½ cent (20 pfennige, 25 centimes, 10 kreuzer, 2½ pence) betaald, voor een ongefrankeerden het dubbele, en voor eene briefkaart de helft, — voor drukwerken (dagbladen enz.) slechts 3 cents voor elk 50 tal wigtjes. Van sommige landen echter is het tarief ongeveer dubbel zoo hoog. Het gewoon tarief geldt voor geheel Europa, en in Azië voor Aziatisch Rusland, Turkije en Perzië, — het verhoogde voor Aden, Britsch-Indië, Ceylon, Hongkong en andere havens van China, Laboean, Strait Settlements, de Fransche Koloniën, Japan, de Nederlandsche Koloniën, de Portugésche Koloniën en de Philippijnsche Eilanden; — in Afrika geldt het gewone tarief voor Egypte (Nubië en Soedan), Algérië, de Azorische eilanden, Madeira, Marokko, de Spaansche bezittingen in Noord-Afrika, Tunis en Tripolis, — het verhoogd tarief voor Mauritius (Amiranten en Sechellen), de Fransche, Portugésche en Spaansche Koloniën en Zanzibar; — in Amerika geldt het gewoon tarief voor de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, — en het verhoogd tarief voor de Bermuda-eilanden, Britsch Guyana, Jamaica, Trinidad, Brazilië, de Fransche, Nederlandsche en Spaansche Koloniën, Peru, de Argentijnsche Republiek, Groenland en de Deensche Antillen, — en voor Australië geldt het verhoogd tarief.