Pips noemt men eene ziekte der vogels, vooral van de graanetende soorten.
Men mag ze als eene verkoudheid beschouwen, waarbij de neusgaten door slijm verstopt zijn, zoodat de vogels den snavel opensperren, hoesten en kugchen en somtijds uitgeput nedervallen. Wanneer de ziekte aanhoudt, verhardt de opperhuid van de tong en van de keel, en men ontwaart alle verschijnselen eener hevige koorts. Kamervogels, die door de pips worden aangetast, brengt men in een matig warm, zonnig vertrek. Men poogt vervolgens de neusgaten met laauw water met een weinig zout te zuiveren en bestrijkt ze met olijvenolie, waarna men aan het diertje ligt verteerbaar voedsel voorzet.