Piperaceën (De) of pepergewassen vormen eene tweezaadlobbige plantenfamilie. Deze omvat gedeeltelijk éénjarige of overblijvende, vaak sappige kruiden, gedeeltelijk heesters met knoopig gelede stengels en tegenoverstaande of kransvormige, vaak schijnbaar afwisselend geplaatste, enkelvoudige, gave, 3-nervige bladeren met korte bladstelen.
De bloemen vindt men doorgaans zamengevoegd tot eene rolronde aar of tot eene kolf; zij zijn veelal zittend, of ten halve in groeven geplaatst en door dekblaadjes ondersteund. De kolven zijn alleenstaande of bundelgewijs bijeengevoegd, eindstandig of tegenover de bladeren geplaatst, naakt of door eene bladvormige bloemscheede omgeven. De bloemen hebben geen bloemdek; zij zijn 1- of 2-slachtig en 2-huizig. Ieder bezit 2, 3, 6 of meer meeldraden. De helmdraden zijn zeer kort, de helmknoppen eivormig en 2-, zelden 1-hokkig.
Het vruchtbeginsel is 1-bladig, zittend, bijna bolvormig en draagt een zittenden, korten of priemvormig verlengden of ronden, gaven of gelobden stempel. De vrucht is eene éénzadige bes met weinig vleesch. Het schier bolronde zaad heeft eene kraakbeenige, dunne schil, vleezig kiemwit en eene kleine tol- of lensvormige kiem met 2 korte, dikke zaadlobben. Deze familie telt ongeveer 1000 soorten, die te huis behooren op den gordel, die door den 35sten graad noorder- en den 42sten graad zuiderbreedte begrensd is. Men vindt er vooral in de keerkringslanden van Amerika.