Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Patriciërs

betekenis & definitie

Patriciërs, afkomstig van het Latijnsche woord pater (vader) noemde men in het oude Rome aanvankelijk de eigenlijke burgers, die te zamen het Romeinsche volk (populus) uitmaakten. Zij waren verdeeld in 3 stammen, namelijk de Ramnes, Tities en Luceres. Ieder stam bestond uit 10 curiae, en elke curia uit 10 onderafdeelingen (decuriae), en zij waren verbonden door afzonderlijke offeranden en heiligdommen. De stam der Luceres was de jongste en werd waarschijnlijk eerst ten tijde van Tarquinius Priscus met de andere gelijk gesteld, zooals door eene uitbreiding van den Senaat van 200 tot 300 leden en van de Vestaalsche maagden van 4 tot 6 wordt aangeduid.

Behalve de Patriciërs en hunne slaven had men te Rome slechts clientes of hoorigen, onder de bescherming van dezen of genen patriciër geplaatst en derhalve tot dienstbetoon verpligt. Hierbij kwamen, vooral onder de koningen Tullus Hostilius en Ancus Martius, de burgers der onderworpene, meestal Lat{jnsche steden, die onder den naam van Plebejers in het Romeinsche burgerregt werden opgenomen , maar zonder het jus honorum et suffragii (het regt om eerambten te bekleeden en het stemregt). Eerst hierdoor kwamen de Patriciërs in de gesteldheid van een bevoorregten stand, van een geboorte-adel. Langzamerhand, door te volharden in eene worsteling van 2 eeuwen, verwierven de Plebejers dezelfde regten als de Patriciërs. De eerste stap daartoe werd gedaan door koning Servius Tullius, die eene nieuwe soort van volksvergaderingen instelde, namelijk de comitia centuriata, waaraan ook de Plebejers konden deelnemen. Een tweede stap werd gedaan door de instelling van het volkstribunaat (493 vóór Chr.), waardoor de Plebejers afzonderlijke waardigheidsbekleeders verkregen, die wegens hunne onschendbaarheid uitnemend geschikt waren, om hen tegen de verdrukkingen der Patriciërs in bescherming te nemen. Dientengevolge konden de Plebejers doordrijven, dat in 445 door de Lex Canuleja het verbod van echtverbindtenissen van Patriciërs met Plebejers werd opgeheven, en dat in hetzelfde jaar eene andere wet de keuze van krijgstribunen met consulsgezag in de plaats van consuls geldend verklaarde, terwijl die betrekking ook door Plebejers kon worden bekleed. Voorts werd in 409 het quaestorschap, in 366 het consulschap, in 356 de dictatuur, in 351 het censorschap, in 337 het praetorschap, en eindelijk in 300 door de Lex Ogulnia ook de rij der hoogste priesterlijke waardigheden voor de Plebejers verkrijgbaar gesteld; ja, men maakte zelfs de bepaling, dat van de 2 consuls steeds één tot de Plebejers zou behooren.

Inmiddels waren er nogmaals gewijzigde volksvergaderingen ingesteld, namelijk de comitia tributa, waarin de Plebejers het overwigt hadden. In 286 vóór Chr. werd bepaald, dat de besluiten der comitia centuriata en tributa niet langer behoefden bekrachtigd te worden door de comitia curiata, weshalve de eerstgenoemde 2, dienende ter verkiezing van hoogere en lagere overheidspersonen en ter instelling van wetten, nagenoeg de hoogste magt verkregen. Daardoor was het verschil tusschen die beide standen opgeheven, doch het werd vervangen door het verschil tusschen de armen en rijken. Tevens verminderde, inzonderheid door de burgeroorlogen, het aantal der Patricische geslachten, en men meent, dat er bij den val der Republiek niet meer dan 50 bestonden. Dat aantal werd dan ook door Caesar en Augustus vermeerderd door aan nieuwe geslachten den rang van Patriciërs toe te kennen.

Toen voorts Constantijn de Groote in het Romeinsche rijk een stelsel van kunstmatige rangen invoerde, werd het woord „patricius” een persoonlijke titel, die den drager verhief tot eene waardigheid, welke op die der consuls volgde. In dien zin is deze titel ook wel door Duitsche Vorsten aanvaard en door Karel de Groote vóór den keizerstitel geplaatst. Een eigenaardige stand van patriciërs ontstond in de 2de helft der middeneeuwen in de groote steden, waar de leden der aanzienlijkste en rijkste geslachten aanspraak maakten op de gewigtigste betrekkingen. In ons land worden bijv. te Amsterdam de leden van voormalige burgemeestersgeslachten met den naam van patriciërs bestempeld.

< >