Paternosterwerk noemt men een werktuig, hetwelk te voren veel gebruikt werd tot het opmaien van water. Het ontleende dien naam aan zijne gedaante, welke eenigzins met die van een paternoster of rozenkrans overeenkomt. Het bestaat uit eene ketting zonder einde, loopende over 2 boven elkaar geplaatste en om 2 horizontale, evenwijdige assen zich bewegende raderen. De ketting is op bepaalde afstanden voorzien van lederen ballen of houten schijven, die luchtdigt in de pompbuis passen.
Haar dalend gedeelte is geheel vrij, doch het klimmend gedeelte loopt door eene pompbuis, waarvan het onderste uiteinde zich in het op te malen water bevindt. Brengt men de ketting in beweging door ronddraaijing der as van het eene rad, dan komt een der ballen of borden onder in de buis en voert het daarin aanwezige water naar boven, gevolgd door eene waterkolom ter dikte van de pompbuis. Tegen den tijd, dat de eerste bal de opening bereikt, waar het water zich kan uitstorten, treedt een tweede bal in de pompbuis, en zoo voort. Het is duidelijk, dat men op die wijze in korten tijd eene aanmerkelijke hoeveelheid water in de hoogte kan brengen. De bekende modder- of baggermolens en de kettingmolens zijn wijzigingen van het paternosterwerk.