Onder dezen naam vermelden wij:
John Moore, een dapper Britsch generaal. Hij werd geboren te Glasgow in 1761, trad in 1776 als vaandrig in dienst, streed in 1795 als brigade-generaal in West-Indiën, werd een jaar later gouverneur van Santa Lucia, maar moest weldra wegens zijne wankelende gezondheid naar Engeland terugkeeren. Hij vocht vervolgens tegen de opstandelingen in Ierland en in 1790 als generaal majoor in Holland tegen de Franschen, — voorts in 1800 tegen deze in Egypte, waar hij bij Aboekir gewond werd. In 1805 was hij belast met het opperbevel op Sicilië, en in 1808 aanvoerder van 10000 man, die de Zweden tegen de Franschen, Russen en Denen zouden ter hulp komen. Daar hij echter bij zijne landing in botsing kwam met Gustaaf IV en zelfs door dezen in hechtenis genomen werd, keerde hij met zijne troepen naar Engeland terug. Daarna werd hij naar Portugal gezonden en sneuvelde in Spanje in den strijd tegen de Franschen op den 16den Januarij 1809.
Thomas Moore, een beroemd Engelsch dichter en schrijver, geboren den 18den Mei 1778 te Dublin, studeerde in de regten en onderscheidde zich vooral door zijn aanleg voor muziek. In 1799 werd hij tot baccalaureus benoemd en ging naar Londen, om zijne loopbaan als advocaat te beginnen en een uitgever te zoeken voor zijne vertaling der gedichten van Anácreon. Deze werd gevonden en bevrijdde den vertaler uit zijne geldelijke ongelegenheid. Grooten bijval ondervonden voorts zijne gedichten, in het licht gekomen onder den titel: „Poetical works of the late Thomas Little (1801)”. Nadat hij de betrekking van Hofdichter van de hand gewezen had, bezorgden zijne begunstigers, die tot de Whigs behoorden, hem een post op de Bermuda’s. Hij legde dien echter reeds na 3 maanden neder en keerde, na een uitstapje in de Vereenigde Staten, naar Engeland terug.
Terstond daarna kwamen de Whigs aan het roer, en Moore stond gereed om een ambt in Ierland te aanvaarden, toen eene beleedigende critiek in het „Edinburgh review” hare gal uitgoot over zijne „Odes and epistles (1802, 2 dln)”. Een tweegevecht van den dichter met den redacteur Jeffrey werd door de policie verhinderd. Eene dergelijke zaak met lord Byron, die in eene satyre op die gebeurtenis had gezinspeeld, werd later bijgelegd en door eene duurzame vriendschap achtervolgd. In 1811 trad Moore in het huwelijk met de bemiddelde miss Dyle en leefde bij afwisseling op zijn landgoed en te Londen. Hij wijdde zich uitsluitend aan de beoefening der letterkunde en schreef het drama: „M. P. or the blue stocking”, hetwelk echter even weinig beviel als „The gipsy prince (1803)”.
Voorts leverde hij scherpe hekeldichten tegen de Tories. Daarop volgden zijne beroemde „Irish melodies” (1807—1834)” — dan „National melodies (1815)”, — en „Sacred songs (1816)”. Zijn meest beroemd gedicht is: „Lalla Rookh (1817) ”, ook in het Nederduitsch vertaald. Het bevat schitterende en bevallige tafereelen in ongemeen welluidende taal. Geestig is voorts zijn gedicht: „The Fudge family in Paris (1818)”.
In 1819 ontmoette hij Byron in Italië, en deze belastte hem met de taak om zijne gedenkschriften uit te geven. Dit is evenwel niet gebeurd, en wat Moore later als „Memoirs of the life of lord Byron including his correspondence with his friends” ter perse legde, is geheel iets anders. Geldelijke ongelegenheid noodzaakte hem de wijk te nemen naar Parijs; hier schreef hij zijn „Love of Angels (1823)” en keerde vervolgens naar Engeland terug. In 1827 verscheen zijn dichterlijke roman: „The Epicurean”. Van zijne prozawerken vermelden wij: „Memoirs of the life of captain Rock (1823)”. — „Memoirs of Lord Edward Fitzgerald (1831, 2 dln)”, — „Travels of an Irisch gentleman in search of religion (1833, 2 dln)”, —en „History of Ireland (1835, 4 dln)”. Hij overleed den 26sten Februarij 1852. In Glasgow en Dublin verrezen standbeelden ter zijner eer, en zijne „Memoirs, journal and correspondence” zijn in 1852—1858 in 8 deelen door lord John Russell in het licht gegeven. Zijne gezamenlijke werken verschenen in 1840—1843 in 10 deelen.