Minahassa (De) of het Bondgenootschap van Manado op Celebes, op het noordoostelijk punt van de noordelijke landtong van dat eiland gelegen, grenst in het zuiden aan het rijk Bolang Mogondo, waarvan zij gescheiden is door de riviertjes Poigar en Boejat, in het westen aan de Zee van Celébes, in het noorden aan Straat Banka en in het oosten aan de Straat der Molukken. Zij heeft eene uitgebreidheid van 88,4 geogr. mijl en telt omstreeks 106000 zielen, onder welke zich nog geen 600 Europeanen en Kleurlingen bevinden. Haar bodem is eene vulcanische bergstreek, en solfatara’s, slijkvulcanen en warme bronnen geven er getuigenis van voortdurende onderaardsche werkzaamheid. De kuststreken zijn er, uitgezonderd in het noordoosten, grootendeels vlak en van talrijke riviertjes en beken doorsneden, die inzonderheid voor de besproeijing groote waarde hebben.
De grond is er zeer vruchtbaar, daar hij rijst, koffij, cacao, muskaatnoten, tabak en onderscheidene soorten van palmboomen voortbrengt. In het zuidelijk gedeelte heeft men er goudgronden, welke verder over de noordelijke landtong zich uitstrekken. De Minahassa is in 5 afdeelingen gesplitst, welke wederom uit districten bestaan, en aan het hoofd van elke afdeeling bevindt zich een Europeesch ambtenaar (controleur), ondergeschikt aan den resident te Manádo, en elk district heeft twee inlandsche hoofden, die als onderscheidingsteeken een rotting met zilveren of gouden knop dragen, waarop het Nederlandsch wapen gegraveerd is. De belangrijkste plaatsen in de Minahassa zijn: Manádo, de hoofdplaats der residentie, met 2500 zielen, Tanawangko, Amoerang, Likoepang, Kema, Belang, Atap en Tondáno. Zij zijn door goede wegen onderling verbonden en de voornaamste kustplaatsen van geschut voorzien. Langs de kusten der Minahassa heeft men onderscheidene kleine eilandjes, die slechts tijdelijk bewoond zijn en nu en dan tot schuilplaats dienen voor zeeroovers.