Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mahmoed II

betekenis & definitie

Mahmoed II, sultan van Turkije (1808—1839), werd geboren den 20sten Julij 1785 en onderscheidde zich reeds in zijne jeugd door halsstarrigheid en wreedheid. Toen zijn oudere broeder Moestapha IV in 1807 den troon beklom, zou Mahmoed gedood worden, doch een korps Albanézen redde hem. Aanstonds bevorderde bij de omwenteling, die den 28sten Julij 1808 Moestapha ten val en den 1sten Augustus hem zelven op den troon bragt. Om zijn gezag te bevestigen, deed hij den zoon van Moestapha, schoon slechts 3 maanden oud, verworgen en 3 zwangere sultanes, in zakken genaaid, in de Bosporus verdrinken, zoodat hij de éénige en de laatste was uit den stam van Osmem.

Eene poging om zijn leger op Européschen voet in te rigten, leed schipbreuk op den onwil der Janitsjaren. Zonder geld en nagenoeg zonder leger moest hij oorlog voeren met Rusland en den strijd tegen de Serviërs voortzetten, totdat hij, geheel en al uitgeput, den 28sten Mei 1812 te Boekarest den vrede moest sluiten met den Czaar. De gruwelen, met welke hij den troon beklommen had, en de gevaren, die hem gestadig omringden, hadden zijn gemoed verhard, en de bloedigste bevelen waren in zijn oog enkel maatregelen van veiligheid. Hij betoonde zich trotsch tegenover de Christelijke Mogendheden, maar in zijn rijk streed het verraad met den opstand, zoodat hij meer en meer afhankelijk werd van den wil van magtige landvoogden en fiere volksstammen. Toen hij eindelijk in de hoofdstad en in de Vorstendommen, waar de opstand der Grieken uitgebarsten was, zijne vijanden verdelgd, de wederspannige landvoogden door eerzuchtige pasja’s beteugeld, den oorlog met Perzië door den Vrede van 1823 geëindigd en van de Wahabieten niets meer te vreezen had, gedroeg hij zich hoogmoediger en wreeder dan ooit. Niettemin sidderde hij, toen de woede der Janitsjaren de hoofdstad met brand, moord en plundering bedreigde. Om dien troep te bevredigen, gaf hij bij hun opstand in 1822 alles prijs, de degelijkste mannen, zijne naaste bloedverwanten en zijne meest vertrouwde raadslieden. Allengs echter kwamen doortastende hervormingsplannen bij hem tot rijpheid.

Eene eerste vrucht hiervan was de vernietiging der Janitsjaren (1826). Nadat hij vervolgens met spoed zijn leger had in orde gebragt, wees hij in eene verklaring van 9 Junij 1827 in den opstand der Grieken elke tusschenkomst der Christelijke Mogendheden van de hand. Zijn tegenstand echter werd door den Vrede van Adrianopel (14 September 1829) gebroken en Griekenland onafhankelijk verklaard. Zoodra hij fust had van het buitenland, bepaalde hij zich weder bij zijne hervormingsplannen en zocht het leger en de vloot op goeden voet te brengen. Hiertegen echter kwam verzet, vooral in Albanië, waar Moestapha, pasja van Skodra, de vaan van den opstand verhief. Makmoed kende evenwel geene vrees. Om zich van de gevolgen zijner hervormingen te vergewissen, volbragt hij in 1831 eene reis naar Adrianopel. Daar hij nu de ongunstige stemming van het volk opmerkte, liet hij na zijn terugkeer in schijn zijne hervormingen rusten; maar de tegenstand der nationaal-Russische partij prikkelde zijn moed, zoodat hij weldra het plan van hervorming op Européschen voet weder opvatte.

Hij stichtte eene burgerlijke en militaire orde, verbeterde de policie te Constantinopel, en deed scholen verrijzen, inzonderheid voor geneeskundigen, terwijl hij een „Moniteur” deed uitgeven, die half in het Turksch en half in het Fransch werd gedrukt. De onderwerping der oproerige pasja’s van Bagdad en Skodra scheen deze hervormingen te bevorderen, toen er plotselijk een oorlog uitbarstte met Mehemed-Ali, pasja van Egypte. De noodlottige slag van Konieh bragt Makmoed aan den rand des verderfs; de hulp van Rusland schonk hem redding. Naauwelijks was dit gevaar verdwenen, toen nieuwe onlusten in Albanië, Bosnië en Klein-Azië ontstonden en hem in het volbrengen zijner voornemens belemmerden. Slechts de opstand, welke in Mei 1834 in Palaestina tegen Mehemed-Ali van Egypte uitbarstte, bezielde den Sultan, die telkens zijne plannen verijdeld zag, met eenige hoop. Hij wilde gebruik maken van de gelegenheid , om zich op zijn doodvijand te wreken, en deed een leger van 80000 man oprukken naar Syrië; toen echter kwamen de Europésche Mogendheden tusschen beiden en verhinderden de uitbarsting van den oorlog. Te midden dier woelingen zette Mahmoed zijne hervormingen door. Er werden wegen aangelegd, postkantoren en quarantaine-stations opgerigt en legers in orde gebragt.

Naar Europésche wijze zond hy gezanten naar de voornaamste Hoven. Allengs keerde de kalmte in zijne verschillende provinciën terug, en Koerdistan werd onderworpen. Ten tweeden male, in April 1837, ondernam hij eene reis naar Roemelië en Boelgarije; hij moest echter in alleryl naar Constantinopel terugkeeren, om eene zamenzwering tegen hem met geweld te onderdrukken. Zijne hoofdgedachte was intusschen wraak op Mehemed-Ali. De aanmatiging van laatstgenoemde verschafte hem daartoe weldra eene gewenschte gelegenheid. Nadat hij in het voorjaar van 1839 een aanzienlijk leger onder het bevel van den seraskier Hafiz-pasja bij den Taurus vereenigd had, deed hij Mekemed-Ali in den ban en liet zijne troepen over den Taurus trekken. Zijne onderneming echter leed schipbreuk in den slag van Nisib den 24sten Junij 1839.

Mahmoed evenwel werd niet verwittigd van deze ontzettende nederlaag. Uitspattingen en regéringszorgen hadden zijne gezondheid ondermijnd, en hij overleed den 1sten Julij van dat jaar. Bij al zijne wreedheid bezat hij eene groote mate van schranderheid en geestkracht. Hij gevoelde, dat de Turksche heerschappij haren ondergang te gemoet snelde, indien hij de Europésche beschaving van zich stiet. Daarom trad hp op als hervormer. Maar zijne plannen werden verijdeld door de geringe ontwikkeling en het godsdienstig fanatismus van zijn volk.

< >