Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Madoz

betekenis & definitie

Madoz (Pasquale), een verdienstelijk Spaansch geleerde en volksvertegenwoordiger, geboren den 17den Mei 1806 te Pampelona, studeerde te Saragossa, nam ijverig deel aan de liberale beweging van 1823, werd bij de verovering van het kasteel Monzon door de Franschen gevangen genomen, doch spoedig weder op vrije voeten gesteld, en ontving het bevel om zich wegens zijne Jansenistische gevoelens van de hoogeschool te verwijderen. Daar hij vóór zijn 25sten levensjaar niet als pleitbezorger mogt optreden, vertrok hij naar Frankrijk en bleef te Tours, totdat eene algemeene amnestie van Maria Christina hem aanleiding gaf om naar zijn Vaderland terug te keeren. Nu vestigde hij zich te Barcelona, voltooide aldaar de „Diccionario geografico universal” van Bergnes (1820—1834, 10 dln), gaf eene „Colleccion de causas celebres” in het licht en redigeerde het oppositieblad: „El Catalan”. Gedurende de bewegingen der Carlisten in Catalonië onderscheidde hij zich door vaderlandschlievenden ijver, en werd in 1835 regter in de regtbank van eersten aanleg te Barcelona en stadhouder van Valle de Aran, en in 1836 afgevaardigde naar de Cortes, waar hij 20 jaar aaneen zitting had.

Na zijne deelneming aan de Coalitie in 1842 werd hij in 1844 door de zegevierende Moderados in de gevangenis geworpen, die hij echter weldra weder verliet. Bij de revolutie van 1854 ruimde hij de spanning uit den weg, welke te Barcelona tusschen de fabrikanten, en werklieden was ontstaan en als stadhouder maakte hij er zich bij het woeden der cholera hoogst verdienstelijk. Nadat hij zijne betrekking als stadhouder had nedergelegd, werd hij te Madrid nagenoeg met algemeene stemmen tot voorzitter der Constituérende Cortes benoemd. In 1855 werd hij minister van Financiën en dreef de amortisatie-wet door, volgens welke alle staatsdomeinen, gemeentelijke en geestelijke goederen, vaste bezittingen van inrigtingen van onderwijs en weldadigheid verkocht werden. Deze maatregel bezorgde hem eene ongemeene populariteit, daar hij bij deze gelegenheid eene onverzettelijke standvastigheid betoonde tegenover de reactionaire partijen en den pauselijken Nuntius, welke laatste met het afbreken van alle diplomatieke betrekkingen bedreigde, indien eenige inbreuk gemaakt werd op het concordaat van 1851, hetwelk aan de Kerk het regt toekende, om goederen te verwerven en in bezit te houden. Zijne populariteit verdween echter zeer spoedig, toen hij 4 maanden later zijne portefeuille nederlegde wegens verschil van meening met zijne ambtgenooten omtrent het vraagstuk der nationale militie. Madoz behoorde van het begin zijner staatkundige loopbaan af tot de partij der Progressisten en wel tot de conservatieve fractie; hij bestreed zoowel de reactionaire Moderados als de radicale leden van zijne eigene partij.

Bij onderscheidene gelegenheden openbaarde hij grooten moed, vooral op den 14den Julij 1856, toen hij als voorzitter de laatste zitting der Constituérende Cortes leidde, waarin een votum van afkeuring tegen het kabinet O’Donnett-Rios-Bosas aangenomen werd, waarna hij aan het hoofd van een bataljon nationale militie streed tegen de Koninklijke troepen, welke op het vergaderingsgebouw vuurden. Ook nam hij levendig deel aan de voorloopige maatregelen zijner party, om de September-revolutie van 1868 te doen slagen, werd vervolgens lid van de revolutionaire centraal-junta te Madrid en voorloopig stadhouder van de provincie Madrid. Hij behoorde tot de aanhangers van Prim, maar verklaarde zich toch in 1870 met de vrienden van Espartéro voor een nationalen Koning. Zoodra echter Prim de candidatuur van den hertog van Aosta verkondigd had, schaarde hij zich aan de zijde, van dezen en vergezelde, in weerwil van zijn gevorderden leeftijd de afgevaardigden, die den Hertog de kroon kwamen aanbieden, naar Florence. Hij overleed op de terugreis te Genua den 13den December 1870. Zijn belangrijkst werk is een: „Diccionario geografico, estatistico y histórico de Espana (1848—1850, 16 dln)”.

< >