Niccolo di Bernardo dei Macchiavelli, een der vermaardste staatslieden en geschiedschrijvers van Italië, geboren te Florence den 5den Mei 1469 uit een zeer aanzienlijk geslacht, wijdde zich reeds vroeg aan de beoefening der fraaije letteren en maakte zich vooral bekend door eenige blijspelen, zooals„Clizia”en „Mandragora”, welke laatste zich door eene uitmuntende karakterteekening, eene ongemeene geestigheid en eene gemakkelijke dialoog onderscheidt. Weldra werd hij kanselier en vervolgens staatssecretaris der Florentijnsche Republiek en zag zich belast met zendingen naar de Hoven van Frankrijk, Oostenrijk en den Kerkelijken Staat. Toen het geslacht der Medici naar Florence terugkeerde, werd Macchiavelli van zijne betrekkingen beroofd en, als verdacht van deelneming aan de zamenzwering der Boscoli en Capponi tegen cardinaal Giovanni dei Medici, in den kerker geworpen, op de pijnbank gebragt en uit Florence verbannen. Nadat Giovanni dei Medici als Leo X den Pauselijken Stoel beklommen had, ontving Macchiavelli verlof om naar Florence terug te keeren en had er weldra grooten invloed.
De loftuitingen, die hij aan den moord toezwaaide, door Brutus en Cassius gepleegd, bragten hem in verdenking, dat hij wederom in eene zamenzwering betrokken was, zoodat hij afstand moest doen van zijne openbare bedieningen. Cardinaal Julius, onder den naam van Clemens VII tot paus verheven, schonk hem wel is waar zijn vertrouwen, maar het gelukte hem niet, de gunst van zijne medeburgers te herwinnen. Hij overleed te Florence den 22sten Junij 1527. Zijne geschied- en staatkundige werken kan men verdeelen in zoodanige, welke hij als vriend van aristocratisch-republikeinsche instellingen vervaardigde, en in zoodanige, die hij opstelde als een staatsman, in de verwikkelingen van een diep bedorven tijdperk vergrijsd. Tot de eerste behooren zijne: „Istorie fiorentine (1532)”, — en tot de tweede zijne: „Discorsi sopra la prima decade di Tito Livio (1532)”, waarin hij aan de Romeinsche staatsregeling grooten lof toekent, — en zijn hoofdwerk: „Il Principe (1535 en later)”, hetwelk in alle beschaafde talen is overgezet.
Daarin schildert bij een vorst, die, evenals Caesar Borgia, zonder zich om godsdienst of zedelijkheid te bekreunen, door schranderheid en standvastigheid zijne alleenheerschappij in den door hem onderworpen Staat wist te bevestigen. Dientengevolge noemt men eene staatkunde, waaraan de grondslag der zedelijkheid ontbreekt, terwijl zij alleen op sluwheid bouwt, macchiavellismus of macchiavellistische staatkunde. Koning Frederik II verklaarde in zijn: „Anti-macchiavell”, dat dit geschrift een der gevaarlijkste was, die ooit waren uitgegeven. Daar echter de gevoelens en beginselen, in „II Principe” verkondigd, in strijd zijn met die, welke wij in andere geschriften van Macchiavelli aantreffen, en daar laatstgenoemde door zijne tijdgenooten beschreven wordt als een wijs en eerlijk man en als een vurig vriend van zijn vaderland, zoo zijn vooral Herder en Ranke van oordeel, dat hij de Italiaansche vorsten van dien tijd heeft willen voorstellen, met het doel om het land zoo spoedig mogelijk van zulke ellendelingen te bevrijden. Ook heeft hij „Gedichten” geschreven, en zijne gezamenlijke werken zijn sedert 1550 bij herhaling in het licht verschenen.