Don Juan Antonio Llorente, een Spaansch geschiedschrijver, geboren in 1756 te Rincon del Solo bij Calahorra in Aragon, studeerde te Tarragona en trad in 1770 in den geestelijken stand. In 1776 werd hij baccalaureus in de regten en verkreeg 3 jaren later eene praebende te Calahorra en met dispensatie de priesterlijke wijding.
In weerwil van zijne meerendeels wereldlijke studiën zag hij zich benoemd tot hooge betrekkingen bij de regtbank der Inquisitie, maar later als een aanhanger van de beginselen der Fransche Omwenteling in 1791 naar zijn kerspel verwezen, waar hij uitgeweken Fransche geestelijken gastvrij ontving. Nadat don Manuël Abad la Siérra groot-inquisiteur geworden was, vervaardigde Llorente op last van dezen een ontwerp tot hervorming der geloofsregtbank, en na den val van don Manuël legde hij het voor aan Jovellanos, minister van Justitie. Laatstgenoemde ondersteunde de ingeleverde plannen, volgens welke openbaarheid zou gegeven worden aan de handelingen van de regtbank der Inquisitie, zoodat het er slechts op aan kwam, de goedkeuring van den hertog van Alcudia te verkrijgen. Plotselijk echter moest Jovellanos aftreden, en de Inquisitie bleef in haar voormaligen toestand. Men onderschepte brieven van Llorente, gaf aan de onschuldigste uitdrukkingen eene verdachte beteekenis, veroordeelde hem tot opsluiting in een klooster gedurende eene maand en verwijderde hem uit de betrekking van gevolmagtigde van het Heilig Officie.
Hij verkeerde alzoo in ongenade, totdat men hem in 1805 terugriep naar Madrid, waarop hij het volgende jaar kanunnik aan de hoofdkerk te Toledo en, als van adellijk geslacht, ridder der orde van don Carlos werd. In 1808 ging hij op bevel van Murat naar Bayonne, waar hij deel nam aan het ontwerpen eener nieuwe grondwet voor Spanje. Hij stond deswege bloot aan de vervolgingen der ultra’s, zoodat hij na de Restauratie de wijk moest nemen. Nu verkeerde hij tot 1822 als balling in Frankrijk, doch de haat der priesterpartij tegen den edelen grijsaard, die de uitgewekene Fransche geestelijken gastvrij had opgenomen, was zoo hevig, dat de universiteit te Parijs hem verbood, de kweekelingen eener school onderrigt te geven in het Spaansch. Nadat hij voorts door zijne: „Portraits politiques des papes” de woede der clericalen ten top had doen klimmen, moest hij in den gestrengen winter van 1822 binnen 3 dagen Parijs en binnen korten tijd Frankrijk verlaten. Men vergunde hem op reis niet eens de noodzakelijke rust. Dientengevolge overleed hij den 5den Februarij 1823, niet lang na zijne aankomst te Madrid, waar hij op eene eervolle wijze ontvangen werd.
Zijn hoofdwerk is: „Histoire critique de l’inquisition d’Espagne (1815—1817, 4 dln)”. Voorts schreef hij: „Noticias historicas de las tres provincias bascongadas (1806—1808, 5 dln)”, — „Mémoires pour servir à l’histoire de la révolution d’Espagne avec des pièces justificatives (1815—1819, 3 dln)”, — en eene levensgeschiedenis van zich zelven. Voorts vertaalde hij onderscheidene stukken van Las Casas in het Fransch.