Leonhardt (Gerhard Adf. Wilhelm), een Pruissisch staatsman, geboren den 6den Junij 1815 te Neuhaus aan de Oste in het voorheen Hannoversch hertogdom Bremen, studeerde te Göttingen, te Berlijn en vervolgens wederom te Göttingen, en trad daarna in Hannoversche staatsdienst.
Voorts was hij van 1841 tot 1848 te Hannover werkzaam als advocaat en schreef eenige belangrijke werken, zooals: „Ueber die Rechtsverhältnisse des Grundeigenthums” en een „Commentar zum hannov. Strafgesetzbuch”. In het voorjaar van 1848 zag hij zich benoemd tot referendaris in het departement van Justitie, in 1852 tot „Oberjustizrath”, in 1862 tot secretaris-generaal en in 1865 minister van Justitie. In die betrekking bleef hij werkzaam tot aan de inlijving van het koningrijk Hannover in de Pruissische monarchie, en nam ijverig deel aan de nieuwe regterlijke organisatie.
Na de stichting van den Noord-Duitschen Bond werd hij in 1866 vice-president van het Hooge Hof van Appèl te Celle, en in 1863 eerste president van het Hooge Hof van Appèl te Berlijn. Nog in hetzelfde jaar zag hij zich belast met de portefeuille van Justitie in Pruissen, nadat hij reeds te voren tot „Kronsyndicus” en tot lid van het Huis der Heeren benoemd was. Bij voortduring (1876) is hij in deze betrekking werkzaam, en men stelt zijne bekwaamheid als regtsgeleerde op hoogen prijs, vooral na de ontwerpen, die hij in 1871 en 1872 aan den Rijksdag heeft voorgelegd.