Onder dezen naam vermelden wij :
Thomas Arthur, graaf van Lally-Tolendal, een offer der Fransche regtspleging in de 18de eeuw. Hij behoorde tot een Iersch geslacht en werd geboren in 1702 te Romain in Dauphiné. Hij nam dienst in het Iersche regiment, waarover zijn vader bevel voerde, en onderscheidde zich in Vlaanderen zoozeer, dat voor hem een tweede Iersch regiment werd opgerigt. Aan het hoofd daarvan werd hij na de overwinning bij Fontenoi op het slagveld tot brigadier benoemd. In het volgende jaar nam hij deel aan de expeditie van prins Karel Eduard naar Schotland, streed in 1747 in de Nederlanden en verkreeg den rang van veldmaarschalk. Lodewijk XV benoemde hem in 1756 tot luitenant-generaal en algemeen bevelhebber van alle Fransch-OostIndische Koloniën. Lally-Tolendal vertrok in 1757 derwaarts, doch bereikte eerst na verloop van een jaar zijne bestemming. Aanstonds aanvaardde hij den oorlog tegen de Britsche bezittingen, veroverde een groot aantal steden en belegerde zelfs Madras, maar moest na eene geweldige nederlaag onder de muren van Wandewasj naar Pondichery terugtrekken.
In Maart 1760 werd deze stad door een magtig Engelsch leger en aan de zeezijde door eene vloot van 14 linieschepen omsingeld. Nadat Lally-Tolendal gedurende 6 maanden de belegering had doorstaan, geraakte hij in een hoogst benarden toestand. Hij was gehaat bij de bevolking en voerde bevel over slechts 700 uitgehongerde soldaten, en toch bood hij nog vier maanden tegenstand. Eindelijk trad hij den 14den Januarij 1761 in onderhandeling met den vijand, maar de Britsche bevelhebber Coote verwierp zijne voorstellen, zoodat Pondichery zich 2 dagen later op genade en ongenade moest overgeven. Lally-Tolendal werd als krijgsgevangene naar Engeland gezonden; doch toen hij aldaar vernam, dat men hem in Frankrijk van lafheid en verraad betigtte, verzocht en verkreeg hij verlof om naar Parijs te reizen ten einde zich te regtvaardigen. Het Hof zou de zaak onderzoeken; men liet hem een jaar wachten en wierp hem daarna in de Bastille. Het Parlement te Parijs veroordeelde hem den 6den Mei 1767 om onthoofd te worden, omdat hij de belangen des Konings en der Indische Compagnie verwaarloosd had, — en het vonnis werd — terwijl men zijn mond had digtgesnoerd om hem het spreken te beletten — 3 dagen daarna voltrokken. Tienjaren later echter werd, vooral door den invloed van Voltaire, het vonnis herzien en vernietigd, en Lally-Tolendal in zijne eer hersteld.
Trophime Gérard, markies de Lally-Tolendal, een zoon van den voorgaande en geboren te Parijs den 5den Maart 1751. Hij was lid der Staten-Generaal in Frankrijk en vereenigde zich in 1789 met den derden stand, doch verschrikt door den democratischen geest der Nationale Vergadering, poogde hij later weder te naderen tot het Hof. Als berigtgever van het grondwets-comité deed hij het voorstel om 2 Kamers in te stellen en ontwikkelde zijn plan in het geschrift: „Rapport sur le gouvernement, qui convient à la France (1789)”. Reeds na de gebeurtenissen van 5 en 6 October vertrok hij naar Zwitserland, maar keerde in 1792 terug naar Parijs. Na de catastrophe van 10 Augustus werd hij in hechtenis genomen, doch ontsnapte aan den Septembermoord doordien zijne vrienden hem in de gelegenheid stelden om naar Engeland te vlugten. Bij het procès des Konings bood hij zich aan tot verdediger, doch daar hij geen antwoord ontving, deed hij zijne pleitrede in het licht verschijnen. Eenige jaren later verscheen zijne: „Défense des émigrés Français, adressée au peuple Français (1794)”, welke groot opzien baarde.
Na de revolutie van 18 Brumaire keerde hij naar Frankrijk terug en vestigde zich te Bordeaux. Lodewijk XVIII verhief hem tot staatsraad en pair. In de Kamer der Pairs verdedigde hij de constitutionele vrijheid en beschouwde eene krachtige aristocratie als den hechten grondslag van den Staat. Hij overleed den 11den Maart 1830. Tot zijne geschriften behoort: „Essai sur la vie de Th. Wentworth, comte de Strafford (1795; 2de druk 1814)”.