Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Laet

betekenis & definitie

Laet (De). Onder dezen naam vermelden wij:

Johannes de Laet, een verdienstelijk ZuidNederlandsch aardrijkskundige. Hij werd geboren te Antwerpen in 1582, gaf reeds vroeg blijken van grooten aanleg voor de aardrijkskunde en schreef eene: „Historie der WestIndische Compagnie van haar begin tot den jare 1656” en eene „Beschrijving van ZuidAmerika” in XVIII boeken. Ook was hij een ijverig medewerker aan de verzameling van staat- en aardrijkskundige beschrijvingen der onderscheidene landen van den aardbol, welke in die dagen in 62 kleine deeltjes zijn uitgegeven onder den naam van „Respublicae Elzevirianae”. De Laet leverde daarvoor o. a.: Nederland, Frankrijk, Pruissen, Spanje,Portugal, Polen, Litthauen, Lijfland, Turkije, Perzië en het rijk van den Grooten Mogol. Eenige opmerkingen van Hugo de Groot omtrent de inboorlingen van Amerika werden door de Laet in 1643 weêrlegd, waardoor eerstgenoemde geleerde zich gekrenkt gevoelde. De Laet had zich te Leiden gevestigd en overleed in 1649. Behalve reeds vermelde werken schreef hij: „De gemmis et lapidibus (1647)”, — M. Vitruvii Pollionis de architectura libri X cum notis etc. (1649)”, — Commentarius de Pelagianis et Semi-Pelagianis (1617) enz.

Jan Jacob de Laet, een verdienstelijk Vlaamsch letterkundige. Hij werd geboren te Antwerpen den 13den December 1815, studeerde in de geneeskunde en werd eerst arts te Ranst en vervolgens te Antwerpen. In 1844 stichtte hij te Brussel een dagblad, dat eerst den naam van „Vlaemsch België” en later dien van „Vlaemsche Belgen” droeg, werd in 1845 titulair hoogleeraar aan de hoogeschool te Gent en deed van Januarij 1847 tot Februari 1848 te Antwerpen met L. Vleeschouwer het blad „De Roskam” in het licht verschijnen, daarna vervangen door „Het Vader. land”. Voorts nam hij de redactie op zich van het „Journal d’Anvers” en later die van de „Emancipation” te Brussel, terwijl hij vervolgens aan het hoofd kwam van eene groote broodbakkerij, eerst te Brussel en in 1854 te Antwerpen. Sedert 1863 is hij lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Doorgaans schreef hij onder den naam van Johan Alfried de Laet, en van zijne geschriften noemen wij: „De Kruisvaerder (in „De Noordstar”, 1840)”, — „De vloek, novelle (1841)”, — „Taelcongres te Gent (1841)”, — „Het huis van Wesenbeke (1842)”, — „Herman de Schaliedekker, eene Antwerpsche legende (1844)”, — „De Vlaemsche beweging (1845)”, — „Doctor van Droomenveldt (1845)”, — „Het lot, eene schets van Vlaemsche dorpszeden (1846)”, — „Eene bruiloft in de XVIde eeuw, Antwerpsche legende (1847)”, — „Gedichten (1848)*’, — „Rede, gehouden op het Schillerfeest te Antwerpen (1859)”, — „Palamedes, een klankdicht van Vondel (1860)”, — „Vlaamsche zaak. Verslag (1866)”, — en „Leven is liefde, een gedicht in spraakzang (1874)”. Ook vertaalde hij onder den pseudoniem Jozef Colveniers eenige verhalen uit het Fransch en Hoogduitsch.

< >