Kweek (Triticum repens L.) of kweekgras is de naam van eene algemeen in bebouwde en onbebouwde gronden voorkomende plant, welke in ons Vaderland van Junij tot September bloeit en tot de familie der Grassen (Gramineae) en de onderafdeeiing der Gerstgrassen (Hordeaceae) behoort. Haar gelede wortelstok verdeelt zich in talrijke takken, kruipt ver onder den grond voort, en is aan zijne geledingen met wortelvezels en aan de jongste vertakkingen met vliezige scheeden bezet. De opgerigte, slanke, gladde stengel, die, evenals de bladeren en aren, doorgaans eene grasgroene kleur heeft, wordt 6 tot 12 Ned. palm hoog, — de bladeren zijn vlak of zamengerold en van boven eenigzins ruw. De langwerpig-lancetvormige bloempakjes (locustae) zijn opgesteld en elk afzonderlijk op de vooruitstekende tanden van de middenspil der tweerijïge aar vastgehecht: zij bestaan meestal uit 5 bloempjes, en de kafblaadjes (glumae) zijn lancetvormig, 5-nervig, toegespitst, genaaid of ongenaaid.
De onderaardsche stengel dezer plant levert den graswortel (Radix graminis), waarvan een extract tot geneesmiddel dient, en het blad geeft een goed veevoeder. Daarentegen is zij eene plaag voor den landbouwer, die haar met de kweek-egge — eene egge met zeer lange, schuins geplaatste tanden — zoekt uit te roeijen, terwijl zij ook in de tuinen tot de lastigste onkruiden behoort. Men kent in ons land 3 verscheidenheden van dit gewas, waaraan men de namen a. vulgare, —beta glaucum, — en y. littorale gegeven heeft. Het is voorts bekend onder verschillende inlandsche namen, zooals: peengras, kruipkoorn, hondsgras, lidgras, puingras, duinreep, trekgras enz.