Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kremer

betekenis & definitie

Kremer (Alfred von), een verdienstelijk beoefenaar der Oostersche letterkunde, geboren den 13den Mei 1828 te Weenen, wijdde zich op de universiteit aldaar eerst aan wijsgeerige, daarna aan regtsgeleerde studiën en legde zich toe op het Nieuw-Grieksch, Turksch, Arabisch en Perzisch. Door tusschenkomst van von Hammer-Purgstall, die hem zeer genegen was, verleende de Académie van Wetenschappen hem reisgeld over een tijdperk van 2 jaren, met den last, om de boekerijen in de Syrische steden, vooral te Aleppo en te Damascus, te doorsnuffelen en van laatstgenoemde stad eene beschrijving te leveren. Hij begaf zich derwaarts en bezocht ook Palmyra, terwijl zijn voorstel om naar Hidsjas te reizen, wegens de aanzienlijke kosten, door de Académie niet werd ingewilligd. Den winter van 1850 op 1851 bragt hij door in Egypte.

In den zomer van 1851 keerde hij over Syrië naar Weenen terug en werd er hoogleeraar in het hedendaagsch Arabisch aan het Polytechnisch instituut, en in 1852 tolk aan het Oostenrijksch consulaat in Egypte. In 1858 werd hij vice-consul te Caïro, was er van 1852 tot 1862 als consul werkzaam, en werd toen Oostenrijksch afgevaardigde naar de internationale Donau-commissie te Galacz en consul aldaar. In 1870 werd hij Oostenrijksch consul over Syrië en Beiroet, en reeds in 1872 „Ministerialrath” en referent voor consulaire zaken in het ministérie van Buitenlandsche Zaken te Weenen. Hij schreef onder anderen: „Middelsyriën und Damaskus (1853)”, — „Divan der Abu-Nuwas, des gröszten lyrischen Dichters der Araber (1855)”, — het merkwaardige werk: Egypten. Forschungen über Land und Volk (1863, 2 dln)”, — „Ueber die sudarabische Sage (1866)”, — „Geschichte der herschenden Ideën des Islams (1866)”, — en „Die himjarische Kaside (1865)”. Voorts werkt hij aan eene uitgebreide beschavingsgeschiedenis der Arabieren.

< >