Klemm (Friedrich Gustav), een ijverig beoefenaar van de geschiedenis der beschaving, geboren te Chemnitz den 12den November 1802, studeerde te Leipzig en wijdde zich hoofdzakelijk aan de geschiedenis. Nadat hij in 1825 te Jena gepromoveerd was, begaf hij zich naar Dresden, alwaar hij „Attila nach der Geschichte, Sage und Legende (1827)” en „Die Geschichte von Baiern (1828, 3 dln)” in het licht deed verschijnen.
Voorts schreef hij: „Herfest (1829)”, een gedicht in 6 zangen. In 1830 belastte hij zich te Nürnberg met de redactie van een tijdschrift, terwijl hij tevens aldaar zijne geschiedkundige nasporingen voortzette. In 1831 werd hij 2de secretaris aan de Koninklijke bibliotheek te Dresden, en in 1833 aanvaardde hij tevens het opzigt over de kunstverzameling in het Japansche paleis, en leverde daarvan eene beschrijving (1834; 2de druk 1842). Na den dood van Ebert (1834) klom hij op tot bibliothecaris, zag zich in 1852 tot hofraad en opperbibliothecaris benoemd, doch nam in 1863 wegens eene oogziekte zijn ontslag.
Hij overleed te Dresden den 25sten Augustus 1869, en zijne kostbare verzameling van geschiedkundige zeldzaamheden is in 1871 te Leipzig geplaatst in het pas aldaar gesticht anthropologisch centraal-muséum.
Van zijne geschriften vermelden wij voorts: „Handbuch der Germanischen Altherthumskunde (1835)”, — „Zur Geschichte der Sammlungen für Wissenschaft und Kunst in Deutschland (1837)”, — „Italica (1839)”, — „Ferienreise (1853)’’, — en vooral: „Allgemeine Culturgeschichte der Menschheit (1843-1852, dl 1-10)”, — „Allgemeine Culturwissenschaft (1854-1855, dl 1 en 2)”, — „Die Frauen (1854-1858, 6 dln)”, — „Freundschaftliche Briefe (1842; 2de druk 1850)”, — en „Vor 50 Jahren (1865)”.