Kaboel, bij de Ouden bekend onder den naam van Ortospana of Kahoera en door Alexander de Groote in 327 Nicaea genaamd, is de hoofdstad van Afghanistan, of liever van het belangrijkst gedeelte van dit gebied, namelijk van Kaboelistan, hetwelk in het noorden grenst aan den Hindoe-Koeh en aan Kafiristan, in het westen aan de woeste bergstreek van den Paropamisus en aan Hezareh, in het zuiden aan Candahar en in het oosten aan Pesjawar en andere Britsche districten. De Kaboelrivier — de Cophen der Ouden — vloeit er doorheen; zij is de aanzienlijkste zijrivier van de lndus, waarin zij zich tegenover Attok uitstort. De stad ligt 2000 Ned. el boven de oppervlakte der zee in eene driehoekige kloof aan de Kaboelrivier, aan 3 zijden door bergen ingesloten, die slechts een naauwen toegang tot den grooten weg van Ghasna openlaten. Het dal der Kaboelrivier ligt desgelijks tusschen hooge bergen beklemd, is wegens den Kheiberpas vermaard en vormt den voornaamsten weg voor handelskaravanen en krijgsbenden van Iran (Perzië) naar Indië.
Hooge, naakte rotsen verheffen zich rondom de stad als eene natuurlijke vesting en zijn met muren en torens versterkt, terwijl ook nog een hooge aarden wal de huizenmassa omgeeft. Ten zuidoosten van de stad verrijst op eene rots het fort Bala-Hissar en aan de helling van dat berggevaarte bevindt zich het Koninklijk paleis , door tuinen omringd, benevens eene groote bazar. Boven de forten verheft zich de citadél, waarin een broeder van Dost-Mokammed een paleis gebouwd heeft, hetwelk hij met den naam van Koelahi-Feringi (Européschen hoed) bestempelde. Sedert 1842, toen Kaboel door de Engelschen veroverd en gedeeltelijk verwoest werd, ligt dat alles grootendeels in puin, — voorts ook de groote bazar in het midden der stad, eene ruime straat vormende, voorzien van huizen met ééne verdieping en overdekt door een algemeen dak, hetwelk te voren verguld en beschilderd was. Deze straat is in 4 bazars verdeeld, en de grootste van deze, 200 Ned. el lang, werd steeds voor een pronkstuk van Aziatische bouwkunst gehouden.
Voor ’t overige heeft de stad naauwe, onregelmatige, morsige straten en hooge huizen met platte daken. Er wonen 60000 menschen, en zij is eene belangrijke stapelplaats van den karavanenhandel tusschen Perzië en Indië. Hare vruchtbare omstreken leveren eene groote hoeveelheid graan en andere voedingsmiddelen, terwijl het overig gedeelte van Kaboelistan zeer woest en onvruchtbaar is. Een half uur ten zuiden van de stad verrijst het praalgraf van keizer Baboer, die Kaboel tot zetel koos.