Ingenhousz (Jan), een verdienstelijk Nederlandsch natuur- en geneeskundige, geboren te Breda den 8sten December 1730, studeerde te Leiden onder de leiding van Gaubius en Albinus en begaf zich vervolgens naar Londen, om zich met de wijze van inenting van Sutton bekend te maken. Op aanbeveling van Pringle, voorzitter van de Koninklijke Maatschappij te Londen, werd hij in 1768 naar Weenen geroepen, om de kinderen van Maria Theresia in te enten, van welke reeds 2 door de pokken waren bezweken. Hij slaagde hier naar wensch en verkreeg met de titels van Keizerlijk hofraad en lijfarts der Keizerlijke familie een jaargeld van ruim 7000 gulden, hetwelk hij tot aan zijn dood behield. De Keizerin schonk hem daarenboven 2 gouden en 30 zilveren medailles, en de prins von Würzburg een zilveren toilet, uit 25 stukken bestaande.
Daarenboven lieten vele voorname personen zich door hem inenten, en hij werd in 1772 naar Italië ontboden, om er den erfprins van Toscane en zijne zuster die kunstbewerking te doen ondergaan. Bij die gelegenheid bezocht hij ook Napels en Venetië, en hield zich na zijn terugkeer te Weenen met wetenschappelijke nasporingen bezig. Hij stond in hooge achting bij keizer Jozef II, en deze bezocht hem in 1781 in zijne woning tegelijk met den Grootvorst en de Grootvorstin van Rusland. Later ging Ingenhousz naar Nederland, doch vertrok weldra naar Frankrijk en toen weder naar Duitschland. Wegens zijne wankelende gezondheid reisde hij in 1797 naar Engeland, om aldaar de geneesheeren te raadplegen, en overleed te Bowoodspark, een buitenverblijf van den markies Landsdowne op den 7den September 1799. Hij heeft zich verdienstelijk gemaakt door de uitvinding van een nieuwen eudiometer en door het bezigen van platte glasschijven in plaats van rolronde voor de electriseermachine. De Koninklijke Maatschappij te Londen en andere geleerde genootschappen benoemden hem tot lid, — Maria Theresia nam hem op in den adelstand met den titel van baron, en zijn naam blijft leven in het plantengeslacht Ingenhousia. Van zijne geschriften noemen wij: „Lettre à M. Chais (over de inenting, 1768)”, — onderscheidene Engelsche verhandelingen in de „Philosophical Transactions”, in het Nederlandsch vertaald door J. van Breda (1785, 2 dln)”, — onderscheidene „Mémoires” in het „Journal de Physique”, — en een aantal Nederlandsche opstellen in de „Vaderlandsche Letteroefeningen”, de „Scheikundige bibliotheek” enz.