Immortellen of onsterfelijken noemt men zoodanige bloemen, die door de droogvliezige gesteldheid harer bloem- of bloemdekbladen ook in een gedroogden toestand haar frisch voorkomen behouden en om die reden tot bloemruikers en kransen in den winter en vooral tot versiering der graven gebezigd worden. De meeste immortellen behooren tot de Zaâmgesteldbloemigen, inzonderheid tot het geslacht Helichrysum Dec., dat zich door zijne omwindselblaadjes onderscheidt, welke in verscheidene kransen dakpansgewijs over elkander gelegen, droog en gekleurd zijn. In ons Vaderland heeft men de goudgele H. arenarium Dec., ook wel stroobloem geheeten, voorts in Zuid-Europa S. augustifolium, en aan de Kaap de welriekende H. odoratissimum. Voorts worden immortellen geleverd door het geslacht Xeranthemum T., éénjarige planten met rooskleurige of witte omwindselblaadjes.
Van de soorten van dit geslacht vermelden wij de Hongaarsche immortellen of zevenjaarsbloemen (X. radiatum Lam.), die in Moravië, Bohemen, Oostenrijk en Hongarije te huis behooren. Wij geven hierbij in a eene afbeelding van deze plant in natuurlijke grootte. In b zien wij een tweeslachtig bloempje, in c een vrouwelijk bloempje, beide op 8-voudige grootte, in d een helmdraad op 16-voudige grootte, en in e een stoppelblaadje op 8-voudige grootte. Zeer fraaije immortellen zijn de soorten van Acroclinium en Rhadante. Ook sommige soorten van de geslachten Gnaphalium en Gomphrena worden als immortellen gebruikt.