Hoyer (Johann Gottfried von), een verdienstelijk beoefenaar der krijgswetenschap, geboren te Dresden den 9denMei 1767, genoot het onderwijs van zijn oom, die denzelfden naam droeg en zich onderscheiden had door belangrijke uitvindingen ten behoeve der artillerie. Daarna trad hij in dienst bij het Saksische leger en zag zich wegens de verdediging van Wittenberg tegen den majoor Schill weldra bevorderd tot majoor en niet lang daarna tot luitenant-kolonel. In 1813 werd hij als kolonel geplaatst bij het Pruissische korps ingenieurs, nam deel aan den veldtogt van 1815, werd daarna brigadier der vestingen in Pommeren enz., en in 1818 generaal-majoor en inspecteur der vestingen in Oost-Pruissen.
Nadat hij in 1825 gepensioneerd was, woonde hij te Halle, waar hij voorlezingen hield over de krijgswetenschappen, en overleed den 7den Maart 1848. Van zijne geschriften vermelden wij: „Handbuch der Pontonierwissenschaft (1793—1794, 2 dln; 2de druk 1830)”, — „Geschichte der Kriegskunst seit der ersten Anwendung des Schieszpulvers bis zum Ende des 18 Jahrhunderts (1797— 1800, 2 dln)”, — „Allgemeines Wörterbuch der Artillerie (1804—1812, 2 dln)”, — „Allgemeines Wörterbuch der Kriegsbaukunst (1817—1818, 2 dln)”, — „Befestigungskunst und Pionierdienst (1832)”, — „Literatur der Kriegswissenschaften und Kriegsgeschichte (1831—1840)”, — en „Gedenkund Notizbuch für Ingenieure (1840)”. Daarenboven heeft hij onderscheidene wetenschappelijke werken over krijgskunst uit het Fransch in het Duitsch vertaald.
