Höfer (Edmund) of Hoefer, een verdienstelijk Duitsch novellist, geboren den 15den October 1819 te Greifswald, studeerde aldaar, voorts te Heidelberg en te Berlijn in de letteren en in de geschiedenis. Familie-omstandigheden verhinderden hem, op den ingeslagen weg voort te gaan, zoodat hij in 1842 naar Greifswald terugkeerde en zich, na het vervullen zijner militaire verpligtingen, met het beoefenen der dichtkunst bezig hield.
Zijne eerste verhalen verschenen in 1844 in het „Morgenblatt”, en eene verzameling van deze gaf hij later in het licht onder den titel: „Aus dem Volke (1852)”.
Hierop volgden „Gedichte (1852; 2de druk 1853)”, — en „Aus alter und neuer Zeit (1854)”. Na het overlijden zijns vaders (1854) vertrok hij naar Stuttgart, waar hij met Hackländer de „Hausblatter" stichtte en zijne woonplaats vestigde.
Van zijne geschriften noemen wij: „Norien (1858, 2 dln)”, een roman, — een aantal novellen en verhalen, zooals: „Tambourgeschichten (1855)”, — „Schwanwiek (1856)”, — „Bewegtes Leben (1856)”, — „Auf deutscher Erde (1860, 2 dln)”, — „Aus derweiten Welt (1861, 2 dln)”, — „Deutsche Herzen (1861)”, — „Der grosze Baron (1861, 2 dln)”, — „Lorelei (1862)”, — „Die Alten von Ruhneck (1862)”, — „Ausgewählte Gesellschaft (1862)”, — „Altermann Ryke (1864, 4 dln)”, enz.
Zelf heeft hij in 1865 eene uitgave zijner gezamenlijke verhalen in 12 deelen bezorgd. De helden van zijne novellen onderscheiden zich door Noord-Duitsche kracht, en hunne karakters zijn als uit het leven gegrepen.