Hirzel is de naam van een Zwitsersch geslacht, hetwelk onderscheidene geleerde mannen heeft opgeleverd. Van deze noemen wij:
Hans Kaspar Hirzel, geboren te Zürich den 21sten Maart 1725, en aldaar overleden als eerste stadsgeneesheer en lid van den Grooten Raad den 19den Februarij 1803. Onder de leiding van Bodmer maakte hij zich bekend met de fraaije letteren der 18de eeuw, deed met Sulzer eene reis door Zwitserland en kwam te Berlijn in kennis met Gleim, Ramler, Spalding en Sack. Ook toefde Kleist eenige weken ten zijnent, terwijl hij Klopstock vergezelde gedurende een togt op het meer van Zürich, door dien dichter in een zijner treffendste oden bezongen. Van Hirzel’s geschriften vermelden wij: „Die Wirthschaft eines philosophischen Bauers (1761; 2de druk 1771)”, — „Das Bild eines wahren Patrioten (1767; 2de druk 1775)”, — „An Gleim über Sulzer (1780, 2 dln)”, — en „Auserlesene Schriften zur Beförderung der Landwirthschaft (1792, 2 dln)’”.
Salomon Hirzel, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Zürich in 1727 en overleed aldaar in 1818. Met Isaäk Iselin stichtte hij er het Helvetisch Genootschap, en schreef, behalve een aantal biographiën, de „Zürcherische Jahrbücher (1814—1816, 5 dln)”.
Hans Kaspar Hirzel, een zoon van den voorlaatste. Hij werd geboren in 1751, stierf in 1817 en maakte zich als arts zeer verdienstelijk.
Jacob Hirzel, een verdienstelijk staatsman. Hij werd met onderscheidene zendingen naar het buitenland belast en overleed als staatsraad den 22sten November 1829.
Heinrich Hirzel, geboren den 17den Augustus 1764. Hij studeerde te Zürich in de godgeleerdheid, volbragt eene reis naar Italië, en werd in 1789 hoogleeraar in de kerkgeschiedenis, daarna in de logica en wiskunde te Zürich, in 1809 hoogleeraar in de wijsbegeerte aan het Carolinum aldaar en lid van het kapittel van koorheeren. Hij overleed den 7den Februarij 1833. Hij schreef: „Eugenia’s Briefe (1806, 2 dln; 3de druk 1819, 3 dln)”, — „Briefe über Italien (1820—1821, 2 dln)”, — en „Ansichten aus Italien (1823—1825, 3 dln)”. Ook gaf hij de „Briefe Goethe’s an Lavater aus den Jahren 1774—1783 (1839)” in het licht.
Kaspar Hirzel, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren den 11den Augustus 1785 en overleed den 25sten Januarij 1823. Hij heeft door zijne Fransche spraakkunst (1820; 15de druk 1848) grooten roem verworven, en schreef onder anderen ook eene „Astronomie de l’amateur (1820)”.
Konrad Melchior Hirzel, geboren te Zürich den 31sten Augustus 1793, en aldaar overleden den 8sten Julij 1843. Hij bezocht het gymnasium te Stuttgart, waar hij Gustav Schwab leerde kennen, begaf zich naar Lausanne om in de godgeleerdheid te studéren, doch bepaalde zich vervolgens te Heidelberg bij de regten. Hij werd gedurende de oorlogen van 1813—1815 opgeroepen naar zijn Vaderland om de grenzen te helpen verdedigen, verwierf in 1814 den rang van advocaat, en verkreeg in 1818 eene aanstelling als secretaris bij de justitie. Toen begon hij aan het staatkundig instituut te Zürich voorlezingen te houden over het strafregt en het procès en hield daarmede vol tot in 1820. Hij behoorde tot de vurige voorstanders van Griekenland’s onafhankelijkheid. Zijn geschrift „Der heiligen Propheten Aufruf zur Befreiung Griechenlands” bleef niet zonder gevolg, en met Orelli en Bremi stichtte hij eene vereeniging ten behoeve van Griekenland. In 1823 werd hij opperambtman van het district Kronau, in 1824 lid van den Grooten Raad. Gelijk hij aan het vernietigen der grondwet van 1814 geen deel genomen had, zoo had hij ook in 1830 liever eene geleidelijke afschaffing van de voorregten der stad Zürich dan eene plotselijke hervorming gewenscht.
Inmiddels werd hij tot lid van den nieuwen Grooten Raad en van de Grondwetscommissie gekozen en in 1830 naar de Algemeene Vergadering te Bern afgevaardigd. Nadat de nieuwe grondwet ingevoerd was, zag hij zich in 1831 benoemd tot regéringsraad en kort daarna tot voorzitter van den raad van Onderwijs. In laatstgenoemde betrekking was hij ijverig werkzaam ter hervorming van het schoolwezen, en tot stichting van eene onderwijzerskweekschool, van eene cantonschool en van eene hooge school. Toen men hem in 1832 tot burgemeester gekozen had, poogde hij de nieuwe instellingen in Zwitserland zooveel mogelijk te bevestigen en alle verwikkelingen met het buitenland te vermijden. Hij bevorderde niet alleen de gelijkheid van stad- en plattelandsbewoners voor de wet, maar ook de beroeping van David Friedrich Strausz tot hoogleeraar in de leerstellige godgeleerdheid en in de kerkgeschiedenis aan de hoogeschool te Zürich. In 1839 moest echter zijne partij het onderspit delven, waarna hij zijne ambten verloor. Nu wijdde hij zich weder aan de balie, doch smaakte de voldoening, dat hij kort vóór zijn dood tot lid der hoogste regtbank in het canton benoemd werd. Hij schreef onder anderen: „Beiträge zur Verbesserung der Verfassung des Cantons Zürich von 1814 (1831)”.
Bernhard Hirzel, godsdienstleraar te Pfäffikon. Hij werd geboren te Zürich in 1807, wijdde zich met goed gevolg aan de Oostersche talen, inzonderheid aan het Sanskriet, en leverde in 1833 eene vertaling der „Sacontala”, alsmede in 1844 een Hebreeuwsch gedicht, getiteld: „Gesicht des Todesboten über dem Erdkreis”. Voorts schreef hij: „Das Lied der Lieder oder Sieg der Treue (1840)”, — „Urwasi (1838)”, — en „Mein Antheil an den Ereignissen des 6 Sept. 1839 (1839)”. Hij overleed te Parijs in Junij 1847.
Ludwig Hirzel, een zoon van bovenvermelden hoogleeraar Heinrich. Hij werd geboren te Zürich den 27sten Augustus 1801, overleed aldaar als hoogleeraar in de godgeleerdheid den 13den April 1841, en heeft zich bekend gemaakt door zijn Commentaar op Hiob (1839; 2de druk 1852).
Kaspar Hirzel-Lampe, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Zürich den 27sten Augustus 1798, was consul-generaal van Zwitserland te Leipzig, waar hij tevens deel had in de firma Hirzel & Comp., en overleed in zijne geboortestad den 31sten Mei 1866.
Salomon Hirzel, een broeder van den voorgaande en een verdienstelijk Duitsch uitgever. Hij werd geboren te Zürich den 13den Februarij 1804 en zag zich als leerling geplaatst in den Reimer'schen boekhandel te Berlijn, waar hij een aantal uitstekende mannen leerde kennen. Daarna was hij een jaar werkzaam in den Winter'schen boekhandel te Heidelberg, waar hij tevens van de académische lessen gebruik maakte. In 1830 ging hij naar Leipzig, trad met eene dochter van Reimer in het huwelijk, en stond er weldra met zijn schoonbroeder Karl aan het hoofd van den Weidmann'schen boekhandel, waar in de tweede helft der voorgaande en in den aanvang der tegenwoordige eeuw vele wetenschappelijke werken zijn uitgegeven, terwijl er voorts sedert 1759 de „Meszkatalog” in het licht verscheen. De nieuwe eigenaars bleven aan de oude overlevering getrouw en zorgden voor de uitgave van degelijke en belangrijke geschriften. Den 1sten Januarij 1853 vestigde Hirzel eene eigene firma, waarbij hij een groot deel van het fonds overnam, en weldra verschenen bij hem het „Deutsches Wörterbuch” der gebroeders Grimm, en het „Mittelhochdeutsches Wörterbuch” van Müller en Zarneke, — de „Chroniken der deutschen Städte”, — de dichterlijke en geschiedkundige werken van Gustav Freytag en H. von Treitschke, enz. Hirzel bezit eene ongemeen volledige verzameling der werken van Göthe, zooals uit zijn „Neues Verzeichnisz einer Goethe-Bibliothek, 1761—1861 (1862)" bleek, en zijne meening omtrent aangelegenheden van dat tijdperk heeft een groot gezag. In 1865 op den dag, waarop Göthe zich eene eeuw te voren als student te Leipzig had laten inschrijven, schonk die académie aan Hirzel den graad van doctor in de wijsbegeerte.
K. Hirzel, een voortreffelijk opvoedkundige, van wien echter niet blijkt of hij tot het Zwitsersche geslacht behoort. Hij werd geboren te Künselsau in Würtemberg den 10den Mei 1808, studeerde te Tübingen, aanvaardde in 1835 de betrekking van rector der Latijnsche school te Nürtingen, werd in 1845 hoogleeraar aan het seminarium te Maulbronn, was van 1853—1857 „Oberstudienrath” te Stuttgart, zag zich in 1857 aangesteld tot gewoon hoogleeraar in de letterkunde te Tübingen, werd er in 1864 benoemd tot rector van het gymnasium en buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit, en overleed den 13den April 1874. Van zijne geschriften vermelden wij: „Grundzüge zu einer Geschichte der classischen Philologie (1862)”, — en „Tendenz des Agricola von Tacitus (1871)”.