Herzberg (Ewald Friedrich, graaf von), een uitstekend Pruissisch staatsman, werd geboren te Lottin bij Neustettin op den 2den September 1725. Zijne bekwaamheid bleek reeds door de geschriften, die hij bij het verlaten der universiteit te Halle opstelde. Weldra aanvaardde hij eene betrekking bij het departement van BinnenIandsche Zaken, en werd eerst secretaris bij het gezantschap, door Keur-Brandenburg tot de Keizerskeuze afgevaardigd, en daarna raad van legatie. Zijne verhandeling „Ueber die erste Bevölkerung der mark Brandenburg”, door de Académie van Wetenschappen te Berlijn gekroond, was oorzaak, dat hij tot lid van genoemd geleerd ligchaam gekozen werd en tevens tot geheim legatieraad bevorderd.
Volgens de depêches van het Oostenrijksche en Saksische Hof, in het archief te Dresden gevonden, bewerkte hij in 1756 binnen 8 dagen de beroemde „Mémoire raisonnée”, welke tot regtvaardiging van den inval van Pruissen in Saksen moest dienen. Niet lang daarna werd hij eerste geheimraad of staatssecretaris bij het departement van Buitenlandsche Zaken. De vrede met Rusland en Zweden in 1762, alsmede die van Hubertsburg werd door hem tot stand gebragt, en de Koning beloonde hem met de betrekking van tweede staatsminister. Herzberg bevorderde voorts bij de eerste deeling van Polen (1772) het wélslagen der bedoelingen van Frederik de Groote met betrekking tot West-Pruissen, en hij verwierf in hooge mate de gunst van dien Vorst door zijne onderhandeling over de erfopvolging in Beijeren, door den Vrede van Teschen en door de oprigting van den Vorstenbond in 1785. De opvolger van Frederik verleende hem den titel van graaf, belastte hem met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken en benoemde hem tot curator der Académie. Door zijne bemoeijingen werden de onrustige bewegingen in Holland gedempt, terwijl hij zich beijverde het staatkundig evenwigt, in den geest van den Vorstenbond, te bewaren. Een gevolg hiervan was de conventie van Reichenbach in 1790, hoewel deze, door de toegevendheid van den Koning van Pruissen jegens Engeland en de Nederlanden, op geheel andere dan de door hem bedoelde grondslagen gesloten werd. Niettemin vervaardigde hij de „Generale declaratie” aan Oostenrijk, waarin hij aan keizer Leopold de voorwaarden bekend maakte, waarop Pruissen en de zeevarende mogendheden zouden toestaan, dat hij vrede sloot met de Porte.
Het mislukken van zijn plan, waarmede hij zelf zeer was ingenomen en het benoemen van 2 nieuwe ministers gaven hem echter aanleiding, zijn ontslag te vragen, hetwelk hem intusschen niet gegeven werd. Allengs evenwel beperkte hij zijne bemoeijingen tot de zorg voor de Académie en het opzigt op de zijdeteelt. De tweede verdeeling van Polen (1793) en de staatkundige toestand van Pruissen bij zijne deelneming aan de coalitie tegen Frankrijk bragten hem tot het besluit, om den Koning op nieuw zijne diensten aan te bieden. Hij deed zulks in; Julij 1794 in 3 brieven, welke van zijne vaderlandsliefde, zijne schranderheid en zijn edel zelfvertrouwen getuigen. Zijn aanbod werd echter afgewezen, waarna hij begon te sukkelen en den 27sten Mei 1795 overleed. Hij heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt jegens de Académie van Wetenschappen, inzonderheid met betrekking tot de Duitsche taal- en letterkunde. Ook werkte hij ijverig aan de verbetering van het onderwijs, en zocht door invoering van de zijdeteelt den toestand der onderwijzers gunstiger te maken. In het dagelijksch leven onderscheidde hij zich door zijne nederigheid en eenvoudigheid, terwijl hij zich bij voorkeur in een kring van geleerde mannen bewoog.