Onder dezen naam vermelden wij:
Henri Herz, een verdienstelijk Duitsch componist en pianospeler. Hij werd geboren te Weenen den 6den Januarij 1806 en oefende zich reeds vroeg te Coblenz in de muziek onder de leiding van zijn vader en van den organist Künten. Reeds op achtjarigen leeftijd speelde hij op concerten, bezocht in 1816 het Conservatoire te Parijs, waar Pradher hem onderwijs gaf in het pianospel, en Dourlen, later Reicha in de théorie der muziek. In 1818 gaf hij compositiën in het licht, welke met bijval werden ontvangen. Daar hij reeds vroeger den eersten prijs op het Conservatoire behaald had en hij met de meest-gevierde kunstenaars op de piano wedijverde, verbreidde zich zijn roem meer en meer, terwijl de door hem geleverde muziekstukken geruimen tijd algemeen in trek waren.
In 1831 volbragt hij met Lafont eene kunstreis door Duitschland, bezocht in 1834 Engeland, doch vestigde zich te Parijs, waar hij in 1824 deelgenoot, later eigenaar werd van eene groote pianofabriek. Nu en dan deed hij echter ook kunstreizen en vertoefde zelfs eenige jaren in Amerika. Hij behoort tot de voortreffelijkste meesters van onzen tijd en overtreft de meesten door de keurigheid van zijn spel. Het aantal zijner compositiën bedraagt ongeveer 200; zij onderscheiden zich meer door welluidendheid en frischheid dan door diepte. Herz is ook als leeraar in het pianospel verbonden aan het Conservatoire te Parijs.
Henriëtte Herz, eene uitstekende Duitsche vrouw, geboren te Berlijn den 5den September 1764. Zij was de dochter van den Israëlietischen geneesheer de Lemon, ontving 'eene voortreffelijke opleiding en huwde in 1779 volgens den wensch harer ouders met den reeds bejaarden arts Marais Herz. Hun echt bleef kinderloos, maar was door opregte wederzijdsche achting en toegenegenheid zeer gelukkig. Henriëtte was begaafd met ongemeene schoonheid en groote talenten, zoodat hare woning weldra het vereenigingspunt was van een aantal merkwaardige mannen, zooals Ramler, Engel, Moritz, Dohm, Spalding, Reichardt, Schadow, de beide von Humboldt's, Gentz, Friedrich Schlegel enz. Vooral ontstond eene edele vriendschap tusschen haar en Schleiermacher, en Börne bragt een groot gedeelte zijner jeugd in hare woning door. Ook talentvolle vrouwen en meisjes behoorden tot dien merkwaardigen kring.
In 1803 werd zij weduwe, en schoon zij later niet over zoo groote geldmiddelen beschikken kon als bij het leven van haren echtgenoot, toch bleef zij bij voortduring het middelpunt van een uitgelezen gezelschap, waarin zij bevrediging vond voor de hoogere behoeften des geestes. De treurige gesteldheid van Pruissen in 1806 deed hare hulpmiddelen zoozeer afnemen, dat zij in 1808 een onderkomen moest zoeken bij eenige harer vrienden op het eiland Rügen. Eene uitnoodiging, om de opvoeding der latere Keizerin van Rusland te besturen, wees zij van de hand, omdat zij dan aanstonds tot het Christendom had moeten overgaan, waartoe zij eerst besloot in 1817, na den dood van hare moeder, die ongemeen gehecht was aan de voorvaderlijke wet. De kalmte harer levenswijze werd slechts gestoord door eenige reizen, bijv. naar Italië (1817— 1819). Onvermoeid in het bewijzen van weldadigheid, belangstellend in alle verschijnselen op het gebied van wetenschap en beschaving, steeds briefwisseling houdend met de merkwaardigste mannen en vrouwen van haren tijd, kwam zij in 1845 in het bezit van een pensioen, haar op voordragt van Alexander von Humboldt door den Koning toegelegd, zag zich daardoor van alle geldzorg ontheven, en overleed in hoogen ouderdom op den 22sten October 1847. Het is zeer te betreuren, dat zij een groot aantal belangrijke brieven, uit vrees voor eene onbescheidene openbaarmaking, vernietigd heeft.