Hammes (Nieolaas de) of Homes, geboortig uit Frankrijk, vertrok met zijne moeder reeds vroeg naar de Nederlanden en was in 1545 student te Leuven. In 1551 schonk Karel V hem den rang en de regten van Nederlander, en Filips II benoemde hem in 1557 tot commissaris der monstering, in 1559 tot edelman der artillerie of onderbevelhebber van den veldtuigmeester, en in 1561 tot wapenkoning en raadsheer der orde van het Gulden Vlies. Wegens zijne uitstekende bekwaamheid op het gebied der artillerie was hij algemeen geacht, doch hij berokkende zich de ongenade des Landvoogdes doordien hij de Hervormde leer aannam en bij den aanvang der beroerten tot de onderteekenaars behoorde van het Verbond der Edelen. Namens den prins van Oranje vertrok hij in 1566 met Jan van Marnix naar Antwerpen, om er de regten der Hervorming in bescherming te nemen.
Weldra zag hij zich genoodzaakt het land te verlaten, waarna hij in dienst trad van keizer Maximiliaan II. Ook hier kwam hij als Calvinist niet in de gunst, weshalve hij zijn ontslag nam. Gunther van Schwarzburg, de zwager van den prins van Oranje, zond hem echter met een gedeelte van het leger naar Saksen, om Gotha te belegeren. Van daar zond de Hammes brieven aan de Landvoogdes (1567), welke echter geen ander gevolg hadden dan dat hij door Alva gebannen werd met verbeurd-verklaring zijner goederen. Toen de prins van Oranje openlijk in verzet kwam tegen de Spaansche dwingelandij, riep hij de Hammes aan zijne zijde en hield hem bij zich, hoewel graaf Lodewijk van Nassau verlangde, dat de bekwame krijgsman het geschut zou bedienen bij den voorgenomen aanval op Groningen. Toen echter het leger van den prins van Oranje zich in September 1568 op het grondgebied der Keurvorsten van Keulen en Trier bevond, kwam er wegens gebrek aan mondbehoeften muiterij onder de soldaten. De Hammes mengde zich onder de strijdenden, om een bloedbad te voorkomen, en werd zelf gedood. De verbeurd-verklaring zijner goederen werd in 1570 ter gunste zijner zuster opgeheven.