Hamaker (Hendrik Arend), een uitstekend beoefenaar der Oostersche talen, geboren te Amsterdam den 25sten Februarij 1789, studeerde met grooten ijver aan het Athenaeum van zijne geboorteplaats, en werd in 1815 benoemd tot hoogleeraar te Franeker, welke betrekking hij aanvaardde met eene redevoering: „De Graecis Latinisque historicis medii aevi, ex orientalibus fontibus illustrandis”. Twee jaar later vertrok hij als buitengewoon hoogleeraar en interpres legati Warneriani naar Leiden, waar hij eene redevoering hield: „De religione Mohammedica, magno virtutis bellicae apud Orientales incitamento”, en zag er zich in 1822 bevorderd tot gewoon hoogleeraar, bij welke gelegenheid hij eene oratie uitsprak: „De vita et meritis Gulielmi Jonesii”. Hamaker heeft door zijne schrandere nasporingen en door zijn uitmuntend onderwijs grooten roem verworven op het gebied der Oostersche letterkunde, terwijl hij zich tevens als mensch door hoogst lofwaardige eigenschappen onderscheidde. Te meer is het te betreuren, dat hij den 7den October 1835 in den bloei des levens werd weggerukt.
Hij was ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en lid van onderscheidene geleerde genootschappen. Van zijne geschriften noemen wij: „Claudianus nostrorum temporum vates (1818)”, — „Lectiones Philostrataeae (1816)”, — „Specimen catalogi codicum MSS. orientalium bibliothecae academice Lugduno-Batavae (1820)”, — „Diatribe philologico-critica, monumentorum aliquot Punicorum, nuper in Africa repertorum descriptionem exhibens (1822)”, — „Commentatio ad locum Takyoddini Ahmedis Al-Makrizi de expeditionibus a Graecis, Fraucisque adversus Dimyathan ab anno Christi 702—1221 susceptis (1824)”, — „Incerti auctoris liber de expugnatione Memphidis et Alexandriae (1825)”, — „Lettre a M. Raoul Rochette sur mie inscription en caractères Pheniciëns et Grecs etc. (1825)”, — „Réflexions critiques sur quelques points contestés de l’histoire oriëntale etc. (1829)”, — „Miscellanea Phoenicia (1828)”, — „Redevoering over den aard der zelfstandigheid enz. (1831)”, — „Académische voorlezingen over het nut en de belangrijkheid der grammatische vergelijking van het Grieksch, het Latijn en de Germaansche tongvallen van het Sanskriet (1835)”. Behalve eenige andere stukjes leverde hij bijdragen in verschillende tijdschriften.