Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Guizot

betekenis & definitie

Guizot (François Pierre Guillaume), een Fransch staatsman en schrijver, van Protestantsche ouders op den 4den October 1787 geboren te Nîmes, verloor zijn vader, die als advocaat werkzaam was, in 1794 op het schavot, waarna zijne moeder de wijk nam naar Genève, waar haar zoon het gymnasium en daarna de académie bezocht. In 1805 ging hij naar Parijs, om er in de regten te studéren en van 1807 tot 1808 was hij huis-onderwijzer bij Stapfer, in dien tijd Zwitsersch gezant bij de Fransche Republiek, waar hij gelegenheid vond om zich toe te leggen op de Duitsche letterkunde en wijsbegeerte. In 1812 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de nieuwere geschiedenis aan de Sorbonne, en bij den val van het Keizerrijk, op aanbeveling van RoyerCollard, tot secretaris-generaal bij het ministérie van Binnenlandsche Zaken, eene betrekking, die hij bij den terugkeer van Napoleon van Elba liet varen, om Lodewijk XVIII naar Gent te volgen, waarover men hem later wel eens op de bitterste wijze hard gevallen is. Met de Bourbons terugkeerend, behoorde hij gedurig tot nieuwe ministérie’s, bij wier val hij telkens het hoogleeraars-ambt weder opvatte.

Als constitutioneel koningsgezinde ontwikkelde hij het programma van zijne partij in het geschrift: „Du gouvernement représentatif et de l’état actuel de la France (1816, 4de omgewerkte druk 1821)”. Ook stichtte hij met Royer-Collard de doctrinaire school, die alle vrijheden, welke de openbare orde niet bedreigden, in beginsel huldigde, maar de invoering daarvan naar omstandigheden verdaagde. In dien geest is het boek van Guizot geschreven: „Des moyens de gouvernement et d’opposition dans l’état actuel de la France (1821)”, waarin hij met zijne gewone behendigheid het autoriteitsbeginsel handhaafde. Door zijn tegenstand tegen het ministerie Villèle verloor hij al zijne staatsambten , en daar hem het houden' van voorlezingen verboden werd, bepaalde hij zich bij het opstellen van geschied- en staatkundige geschriften. Weldra verscheen zijne „Histoire du gouvernement représentatif (1821—1822, 2 dln)”, eene tweede uitgave van zijne voorlezingen, eene „Collection de mémoires relatifs a l’histoire d’Angleterre (1823 enz. 26 dln)”, eene „Collection de mémoires relatifs a l’histoire de France (1823 enz, 31 dln)”, en de „Histoire de la révolution d’Angleterre (1827—1828, 2 dln)”.

Het ministérie Martignac stelde hem weder in het bezit van zijn leerstoel aan de Sorbonne en van zijne betrekking als staatsraad (1828), en het hierop volgende tijdperk was het eenige zijner populariteit. Als hoogleeraar vormde hij met Cousin en Villlemain een beroemd driemanschap, dat een glansrijk licht verspreidde over de studérende jongelingschap te Parijs, en in dat tijdperk schreef hij ook zijne belangrijkste werken, zooals: „Cours d’histoire moderne (1828—1830, 6 dln)”, — „Histoire de la civilisation en Europe (1845)”, en „Histoire generale de la civilisation en France (1845, 4 dln). De laatstgenoemde 2 werken zijn later bij herhaling uitgegeven. Tevens zag hij zich tot lid benoemd van de Kamer van Afgevaardigden, alwaar hij het ministérie Polignac met kracht bestreed.

Na de omwenteling van 1830 werd hij voorloopig minister van Openbaar Onderwijs, nam zitting in het kabinet-Lafitte, maar gevoelde zich afkeerig van de vrijzinnige rigting van den Eersten Minister, zoodat hij zijn ontslag nam. Daarentegen ondersteunde hij het ministérie-Périermet den geheelen aanhang van constitutioneel-monarchalen, die hem tot hoofdleider gekozen hadden, en vormde vervolgens met Thiers en de Broglie het kabinet van 11 October 1832. Als minister van Onderwijs had hij gedurende 4 jaar zoowel in den ministerraad als in de Kamer grooten invloed, en hij heeft veel gedaan om het onderrigt in Frankrijk te verbeteren. Na zijne aftreding behoorde hij onder het ministérie-Molé weder tot de oppositie. Hij verbond zich hiertoe met tegenstanders van het ministérie, wier gevoelens volstrekt niet strookten met de zijne, en verweet de regéring, dat zij het autoriteitsbeginsel niet wist te handhaven. In 1840, bij het begin der Oostersche verwikkelingen, ging hij als gezant naar Londen en behield die betrekking bij het optreden van Thiers. Zijn naam, zijne geloofsbelijdenis, zijne geschriften over Engelsche geschiedenis en letterkunde bezorgden hem aldaar een groot aanzien, maar als diplomaat legde hij weinig bedrevenheid aan den dag. De Oostersche kwestie werd onder zijne oogen door het verdrag van 14 Julij op eene voor Frankrijk beleedigende wijze beslist.

Toen Lodewijk Filips het ministérie Thiers ontslagen had, aanvaardde Guizot deze nalatenschap onder het voorzittend bestuur van den maarschalk Soult, zich daarbij belastende met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken (29 October 1840). Dit was het langstlevende, maar ook het laatste kabinet der Julij-dynastie, het doode werktuig van de staatkunde des Konings, die tot eiken prijs vrede met het buitenland en in Frankrijk stilstand begeerde. Guizot toonde jegens de oppositie en hare aanhangers onder het volk eene trotsche minachting en beroemde zich zelfs op zijne verregaande impopulariteit, doch legde bij verschillende gelegenheden tevens zoo veel zwakheid aan den dag, dat hij er niet weinig toe bijgedragen heeft om den Julij-troon in een kwaden reuk te brengen en te doen instorten. Toen in Februarij 1848 het Voorloopig Bewind hem en zijne ambtgenooten in staat van beschuldiging stelde, gelukte het hem, naar Engeland te ontsnappen. Nadat hij vrijgesproken was, keerde hij naar Frankrijk terug en deed vruchtelooze pogingen, om tot lid van het Wetgevend Ligchaam te worden gekozen. Voorts stelde hij zich in betrekking met de hoofden der anti-republikeinsche partijen en werd een ijverig voorstander van de fusie of van eene herstelling van het Koninklijk gezag op grond van eene overeenkomst der beide verdrevene Vorstenhuizen, — een gevoelen, dat hij in brochures en dagblad-artikelen zoo veel mogelijk zocht te verspreiden.

Gedurende zijne loopbaan als minister onderscheidde hij zich door koele terughouding, raadselachtige geheimzinnigheid, een taai vastklemmen aan de portefeuille en eigenzinnigheid, in één woord, door alle eigenschappen van de meeste doctrinaire staatslieden. Al heeft men geene reden om zijne persoonlijke regtschapenheid in twijfel te trekken, toch liet hij omkooperij bij verkiezingen oogluikend toe, verhinderde niet, dat in het binnen- en buitenland veile dagbladschrijvers bezoldigd werden, en belette evenmin, dat sommigen zich ten koste der schatkist verrijkten. Op de tribune sprak hij steeds in gekuischte taal, maar op meesterachtigen toon. Zijne gebaren waren eenvoudig en sierlijk; zijne welsprekendheid kon men eer krachtig dan schitterend noemen. Steeds beheerschte hij zich zelven en wist de grootste ergernis te onderdrukken.

Als geschiedschrijver overbluft hij vaak den lezer door magtspreuken, in plaats van de gronden zijner bewering behoorlijk te ontwikkelen, terwijl ook de vorm, wat buigzaamheid en bevalligheid van taal betreft, veel te wenschen overlaat. Guizot werd in 1832 lid der Académie des sciences morales et politiques, — in 1833 van de Académie des inscriptions et des belles lettres, — en in 1836 van de Académie Française, zoodat hij lid was van de 3 klassen van het Instituut. In 1872 was hij lid van de Protestantsche Synode te Parijs, waar hij zich door zijne conservatieve gevoelens onderscheidde, en hij overleed te Val-Richer, den 12den September 1874. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Washington (1841)”, eene inleiding tot de„ Vie, correspondance et écrits de Washington (1839—1840, 6 dln)”, — vooral zijne „Mémoires pour servir à l’histoire de mon temps (1850 enz)”, — „Melanges politiques et historiques (1869)”, — terwijl hij zich het laatst bezig hield met eene „Histoire de France racontée a mes petits-enfants”.

Zijne eerste echtgenoote, Elisabeth Charlotte Pauline de Meulan, geboren te Parijs den 2den November 1773, schreef romans, verhalen voor kinderen enz., die onder den titel: „Essais de Littérature et de morale” in 1802 in het licht verschenen. In 1812 trad zij in het huwelijk met Guizot. Hare geschriften voor de jeugd zijn meermalen door de Académie bekroond. Haar voornaamste geschrift draagt den naam van „Lettres sur l’education (1826, 2 dln; 2de druk 1828)”. Zij overleed den lsten Augustus 1827. — Daarna hertrouwde Guizot met Marguerite Andrée Elisa Dillon, eene nicht zijner eerste vrouw. Deze, geboren den 20sten Maart 1804 en overleden den llden Maart 1834, heeft zich desgelijks als schrijfster van opvoedkundige werken bekend gemaakt.

< >