Goudsmit (Joël Emanuël), een verdienstelijk Nederlandsch regtsgeleerde, geboren te Leiden den 13den Junij 1813, genoot aldaar het onderwijs van Dr. Junius, later rector te Franeker, studeerde te Leiden in de letteren en later in de regten, en promoveerde aldaar den 12den Mei 1842 met eene dissertatie: „De notis Pauli et Ulpiani in Papinianum”.
Nadat hij zich eerst in zijne geboortestad aan de regtspractijk gewijd had, werd hij, op aanbeveling en tot vreugde van zijn voormaligen leermeester van Assen, in 1859 benoemd tot hoogleeraar te Leiden, en aanvaardde die betrekking met een oratie: „De juris Romani studio his quoque temporibus excolendo.” In het voorbijgaan merken wij op, dat vóór hem nooit een Israëliet het hoogleeraarsambt te Leiden heeft bekleed, ofschoon het kerkgenootschap der Israëlieten ook vroeger — men denke aan den beroemden Jonas Daniël Meijer — uitstekende regtsgeleerden heeft opgeleverd. Thans behooren daartoe reeds drie Leidsche professoren.
Het belangrijkste werk van Goudsmit is voorzeker, „Pandecten. Systeem (Algemeen gedeelte, 1866)”, het eerste, dat over dit onderwerp in Nederland en in de Nederlandsche taal verschenen is. De schrijver volbragt voorts in 1873 eene reis naar de Vereenigde Staten en leverde in het Aprilnommer van „De Gids (1874)” een hoogst merkwaardig verslag van zijne bevindingen omtrent het onderwijs aldaar, — vooral te New-York. Hij is lid van de Koninklijke Académie van Wetenschappen, van het Utrechtsch Genootschap, van de Maatschappij van Letterkunde te Leiden, van de Académie van Jurisprudentie te Madrid, en ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw.