Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Goudoever (van)

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Anthonie van Goudoever, een verdienstelijk Nederlandsch beoefenaar der oude, vooral der Latijnsche letterkunde. hij werd geboren den 1sten Mei 1785 te Utrecht, studeerde aldaar in de regten, promoveerde in 1808, zag zich kort daarna benoemd tot rector der Latijnsche scholen te Zwolle, en verwief in 1809 te Utrecht den rang van doctor in de letteren met eene „Disputatio philologica de historicis Polibii landibus.” Nadat hij in 1815 bedankt had voor een professoraat aan het Athenaeum te Deventer, werd hij in October van dat jaar benoemd tot gewoon hoogleeraar bij de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en letteren aan de académie te Utrecht. Een aanbod van curatoren der Leidsche hoogeschool, om in 1820 de plaats van Borger in te nemen, wees hij van de hand, bleef tot 1855 te Utrecht werkzaam en genoot nog een paar jaar eene eervolle rust, daar hij den 6den September 1857 overleed. Hij was ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, lid van de derde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, enz.

Van zijne geschriften vermelden wij: „De diversa eloquentiae Romanae conditione libera republica et sub imperatoribus (1824)”, — „Redevoering tot viering van het 50-jarig bestaan van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap enz. (1825)”, — „Oratio de Francisco Petrarcha etc. (1829)”, — en „Mededeelingen nopens de heerbanen en den cursus publicus in het Romeinsche rijk (1846)”.

Louis Christiaan van Goudoever, neef van den voorgaande en hoogleeraar in de geneeskunde aan de hoogeschool te Utrecht. Hij werd aldaar geboren den 6den Augustus 1820 en promoveerde, na het voleindigen zijner studiën, op den 8sten December 1845 met eene dissertatie „De necessitate repetendi variolae vaccinae insitionen varioloidibus probata.” Den 4den Junij 1847 promoveerde hij desgelijks in de verloskunde, en ontving in het daarop volgende jaar honoris causa den graad van chirurgiae doctor.

Nadat hij zich als arts te Utrecht gevestigd had, zag hij zich na den dood van den hoogleeraar J. A. Mulder tot aan de komst van den hoogleeraar von Baumhauer tijdelijk belast met het verloskundig onderwijs, terwijl hij na het overlijden van laatstgenoemde tot buitengewoon hoogleeraar bij de medische faculteit werd aangesteld. Hij aanvaardde die betrekking den 3den December 1849 met eene oratie „De chirurgicae et obstetricae disciplinae in academiaa Rheno-Trajectina adminiculis eorumque amplificatione optabili”.

Zijne lessen moesten zich uitstrekken over de verloskunde en de practische heelkunde en in 1855 — na het overlijden van den hoogleeraar Suerman — ook over de theoretische heelkunde. Nadat hij echter in 1857 tot gewoon hoogleeraar was benoemd, werd hij in 1866, door de komst van een afzonderlijken hoogleeraar voor de verloskunde, van het onderwijs in dit vak ontheven.

De hoogleeraar van Goudoever was van 1856 tot aan de invoering der nieuwe Geneeskundige wetten lid van de Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoeken Toevoorzigt, en met Dr. Broers redacteur van het „Nederlandsch Tijdschrift voor Heel- en Verloskunde enz.”, waarvan de uitgave echter sedert eenige jaren is gestaakt.

< >