Giffen (Van). Onder dezen naam vermelden wij:
Hubertus van Giffen of Giphianus, een Nederlandsch regtsgeleerde en letterkundige. Hij werd geboren in 1533 te Buren in de Betuwe, studeerde te Leuven, te Parijs en te Orleans in de regten, behaalde in laatstgenoemde stad den doctorsgraad, begaf zich met den Franschen ambassadeur naar Italië, ging vervolgens naar Duitschland, en vestigde zich te Straatsburg, waar hij onderwijs gaf' in het burgerlijk regt en in de wijsbegeerte.. Hij bleef er tot in 1577 en werd toen hoogleeraar in de regten te Altorf, en eindelijk te Ingolstad, doch niet voordat hij het Hervormde geloof afgezworen had. Hij was er 15 jaar met roem werkzaam, waarna Keizer Rudolf II hem tot raad en referendaris benoemde. Hij overleed in die betrekking te Praag den 26sten Julij 1604. Hij heeft uitgaven geleverd van de werken van Titus Lucretius en van den „Ilias” van Homerus, welke bij herhaling gedrukt zijn. Voorts schreef hij: „De imperatore Justiniano commentarius etc. (1591)”,— „Notae in corpus Juris Civilis (1596 en later)”, — „Commentarius ad institutiones Juris Civilis (1596 en later)”, — „Antinomiarum Juris Civilis etc. libri quatuor (1605 en 1666)”, — „Lecturae Altorphinae in aliquot titulos Digestorum et Codicis (1605)", — „De Renunciationibus (1701)”, — „Antinomiae Juris Feudalis etc. (1606)’, — „Oeconomia Juris (1606)”, — „Tractatus de diversis regulis Juris antiqui utilissimus (1607)”, — „Aristotelis Politicorum libri octo (1637 en 1656)”, — „Commentarii in deeem libros Ethicorum Aristotelis etc. (1608)", — „Explanatio difficiliorum et celebrioruin quaestionum in octolibris codicis occurrentium (1615 en 1631)”, — „Tractatus duo de ordine judiciorum etc. (1624 en later)”, — en „Observationes singulares in linguam latinam (1624)”. Ook zijn brieven van hem opgenomen in verschillende gedrukte verzamelingen. In de „Amoenitates Literariae” van Schelhorn vindt men een verzoekschrift van zijn zoon Jan, waarin hij aan den Koning van Frankrijk verlof vraagt tot het drukken der nagelatene handschriften zijns vaders, ten getale van 17.
David Flud van Giffen, waarschijnlijk een afstammeling van den voorgaande. Hij werd geboren te Sneek in 1653, studeerde te Franeker en werd in 1674 predikant te Wijckel in Gaasterland. Zijne Coccejaansche denkwijze haalde hem toen reeds het ongenoegen van zijne meerendeels Voetiaansche ambtgenooten op den hals, en toen hij in 1678 aan een beroep naar Nieuw-Brongerga of de Knijpe gehoor gegeven had, sloeg dat ongenoegen in 1680 in vijandschap over. In Januarij van dit jaar hield hij 2 leerredenen in de Groote kerk te Leeuwarden over „Jobs levenden Goël en de nog verwachte heerlijkheid der Kerk in de laatste dagen”, van welke hij de tweede ook uitsprak in het vorstelijk buitenverblijf Oranjewoud, dat onder zijne gemeente gelegen was, voor prinses Albertina Agnes en haren zoon prins Hendrik Casimir II. Deze droeg de goedkeuring weg der vorstelijke familie, maar de eerste leerrede bragt het geheele gewest in opschudding.
Op verzoek der Vorstin gaf van Giffen beiden in het licht, maar zonder Kerkelijke approbatie. De classis Zevenwouden verklaarde daarop den 1sten September i680, dat gemeld boek niet geapprobeerd, maar geïmprobeerd moest worden, als behelzende onregtzinnigheden, dwalingen tegen de leer en eenige aanstootelijke redenen en uitdrukkingen tegen de liefde en de zeden. Inmiddels was van Giffen te Sneek beroepen, en de classis Zevenwouden, die vruchteloos op ’s mans verootmoediging gewacht had, weigerde hem zijn ontslag. Toch werd het beroep te Sneek bekrachtigd en ontving hij een eervol ontslag van zijne gemeente, waarna hij den 23sten October 1681 zijne intrede deed te Sneek. Over die zaak kwamen voorts nog vele onaangenaamheden, totdat eindelijk Gedeputeerde Staten van Friesland het bevel uitvaardigden, om daarover van Giffen niet verder lastig te vallen.
Van Giffen genoot de achting van zijne gemeente en die der Vorstelijke familie, welke hem tot hofprediker benoemde. Hij bleef echter niet in zijne geboortestad, maar volgde in 1688 een beroep naar Dordrecht, waar hij zijn roem als uitstekend kanselredenaar handhaafde, en in 1701 overleed. Hij was bevriend met de vermaardste mannen van zijn tijd en verzamelde eene keurige bibliotheek. Zijne van tijd tot tijd uitgegevene leerredenen en andere geschriften zijn verzameld door den hoogleeraar Albertus Voget en uitgegeven onder den titel, „Verzameling van alle de werken, nagelaten en uitgegeven van den hooggeleerden en godvruchtigen heer David Flud van Giffen enz. (1735, 2de druk 1753, 3de druk 1767)”.
David Flud van Giffen, een afstammeling van den voorgaande. Hij werd geboren te Groningen den 11den Junij 1760, studeerde aldaar in de godgeleerdheid en was achtereenvolgens predikant te Blankenham (1784— 1791), te Nieuweveen (1791—1797) en te Heerenveen, waar hij in 1834 zijne 50-jarige dienst vierde, den 30sten Junij 1839 een eervol emeritaat ontving, en den 2den Junij 1843 overleed. Hij schreef eene „Redevoering ten betooge, dat de invloed van de godsdienst op het bestaan en de voortduring eener welgeregelde burgerlijke maatschappij van zoodanig een uiterst gewigt is, dat zij niet geheel aan de zorg en het oppertoezigt van de politieke regéring dient onttrokken te worden (1805)”.