Galaten is de algemeene naam der Celten of Galliërs, doch was bij de Grieken in gebruik, om inzonderheid dien Celtischen stam aan te duiden, welke het landschap Galatia in KleinAzië bewoonde. Toen de Celtische horden, die omstreeks het jaar 280 vóór Chr. onder aanvoering van Brennus uit het noorden in Macedonië en Griekenland waren doorgedrongen, zich genoodzaakt zagen om terug te trekken, bereikte een deel van hen door Thracië heen onder aanvoering van Lutarius en Leonorius de Hellespont. Hier gaven zij gehoor aan eene uitnoodiging van Nicomedes I, koning van Bithynië, om hem bij te staan in den oorlog tegen zijn broeder, doch daarvan was het gevolg, dat hunne plunderzieke benden door geheel Klein-Azië togen tot aan de Halys toe, overal schrik en ellende verspreidend, zooals door Justinus beschreven wordt. Zij waren verdeeld in 3 stammen, de Tolistolobi, de Trocmi en de Tectosagen.
Ook dienden zij als soldaten bij de Egyptische en Syrische koningen. in 240 vóór Chr. werden zij door Attalus I, koning van Pérgamus, overwonnen, waarna zij vaste woonplaatsen in Klein-Azië moesten betrekken. Hun werd een gedeelte van Groot-Phrygië aangewezen, dat zich van Pessinus tot aan de grenzen van Bithynië uitstrekt en den naam ontving van Galatia, GraecoGalatia of Gallo-Graecia, want veie Grieken hadden zich met hen vermengd. Daar zij Koning Antiochus de Groote tegen de Romeinen hadden bijgestaan, werden zij door den consul Manlius aangevallen en overwonnen. Wel behielden zij toen hun land en hunne zelfstandigheid, maar de schrik van hun naam was verdwenen.
Omtrent hun staatsbestuur weten wij, dat het land in Azië, even als bij de noordelijke Celten, in Goën verdeeld was. Elk der 3 bovenvermelde stammen was weder gesplitst in 2 afdeelingen, en ieder van deze had een intrarch, een regter en een krijgsbevelhebber. Deze 3 opperhoofden werden bijgestaan door een raad van 300 personen, die op gezette tijden in een eikenwoud vergaderden, om regtsdag te houden. Door den invloed der Romeinen veranderde het staatsbestuur van elk dier stammen in eene monarchie, en ten tijde van den oorlog tegen Mithridates waren van de 3 slechts 2 overgebleven. Aan het hoofd van den eenen stam stond Dejotarus, en deze verhief zich met hulp van Pompejus tot alleenheerschend koning over al de Galaten in Klein-Azië, terwijl hij voorts nog een gedeelte van Pontus en Klein-Arménië verkreeg. Hij werd opgevolgd door Amyntas, die zijn gebied vergroot zag met gedeelten van Pisidië, Phrygië en Lycaonië. Augustus erkende zijne heerschappij, doch na zijn dood werd Galatië een Romeinsch wingewest, waaraan men later Paphlagonië toevoegde. De uitgebreide provincie Galatia word echter onder Constantijn de Groote verkleind en binnen de grenzen van het aloude Galatia beperkt, waarna Theodosius ook dit laatste in Galatia Prima en Secunda verdeelde.
Het eigenlijke Galatië grensde ten oosten aan Cappadocië, ten noorden aan Paphlagonië en Bithynië, ten westen aan Bithynië en Phrygië, en ten zuiden aan Phrygië en Lycaonië. Het was van het oosten naar het westen 50 geogr. mijl lang, en van het noorden naar het zuiden 20 geogr. mijl breed. Het land was bergachtig, vooral in het noorden en zuiden. Twee bergketens droegen er den naam van Olympus, de zuidelijke die van Pessinus en de noordelijke die van Ancyra. Tot de belangrijkste rivieren behooren er de Sangarius (Sacaria) in het westen des lands, en de Halys in het oosten. De grond is er alleen in het zuidelijk gedeelte vruchtbaar. De voornaamste steden zijn er: Ancyra, welke reeds bloeide in de dagen der Persische heerschappij en daarna de hoofdstad der Tectosagen en eindelijk die van Galatia Prima werd, — Tavium, aan de overzijde der Halys en de hoofdplaats der Trocmi, — Pessinus aan de Sangarius gelegen, de hoofdplaats der Tolistoboji, beroemd wegens de dienst van Cybele en later de hoofdstad van Galatia Secunda. Tusschen Pessinus en Aneyra lag de stad Gordium, uit de geschiedenis van Alexander de Groote bekend, en aan de westelijke grenzen verhief zich Dadastana, waar Keizer Julianus overleed.
Te Pessinus werd in 53 en 57 door Paulus het Christendom verkondigd. Dit gaf aanleiding tot het schrijven van den Brief van Paulus aan de Galaten, een der belangrijkste brieven des Nieuwen Testaments, omdat in het algemeen zijne echtheid weinig betwist wordt. Door zijn leerstelligen inhoud wekte hij van ouds in hooge mate de belangstelling der godgeleerden, doch vooral F. Chr. Baur en andere aanhangers der Tübinger school hebben de hooge waarde van dezen brief in een duidelijk licht geplaatst. De aanleiding tot het schrijven van dezen brief was gelegen in de bijkans geslaagde pogingen, om de Christenen uit de Heidenen afvallig te maken van Paulus en hen te overtuigen van de noodzakelijkheid, om de wet van Mozes te houden, vooral met betrekking tot de besnijdenis, het vasten enz., en nu moest dit schrijven dienen, om aan te toonen, dat het betrachten van de voorschriften der wet in strijd is met het geloof aan den kruisdood van Christus. Daar voorts de tegenpartij afbreuk zocht te doen aan het gezag van Paulus en daarvoor dat van Petrus, Johannes en Jacobus in plaats stelde, verdedigt de briefschrijver met kracht zijne apostolische waardigheid en zijne prediking. Hij vermeldt, hoe hij zich bepaaldelijk te Antiochië tegen de leer van Petrus heeft verzet en verspreidt alzoo een merkwaardig licht over den stand der partijen en de belangrijkste twistvragen in de eeuw der Apostelen. Behalve de uitlegkundige geschriften, ten behoeve van dezen zendbrief door Witter, de Wette, Usteri, Rückert enz. uitgegeven, vermelden wij: „Paulus (1845)” van Baur, — „Der Galaterbrief (1852)” van Hilgenfeld, — en „inhalt und gedankengang der Briefes an die Galater (1859)” van Holsten.