Fasant of fesant is de naam van een vogelgeslacht (Phasianus L.) van de orde der hoenderachtige vogels en van de familie der Phasianidae. Het omvat slanke, sierlijke vogels met een gladden of gekuifden kop, die gedeeltelijk naakt is, en met een staart, die uit 16 of 18 spits toeloopende, dakpanvormig elkander dekkende staartvederen bestaat. De mannetjes dragen aan de pooten sporen, welke bij de wijfjes ontbreken. Ook zijn eerstgenoemde met fraaije kleuren getooid, terwijl de wijfjes donkere vederen dragen.
Zij bewonen in troepen — eenige hennen met een haan — doorgaans den zoom der wouden, vliegen zelden, en loopen met opgerigten hals, terwijl zij insecten en slakken zoeken. Het vaderland dezer vogels is het vasteland van Azië. De zilverfasant (Ph. nycthemerus L.) is bijna eene Ned. el lang, en ruim de helft dezer lengte wordt door den staart ingenomen. De omtrek der oogen is rood en met wratten bezet; zij zijn van onderen zwart of glinsterend donkerblaauw en van boven wit van kleur met fijne zwarte strepen langs de randen der vederen, en de lancetvormige borstvederen zijn aan de benedenzijde zwart, aan de bovenzijde wit. De snavel is lichtgeel, en de pooten zijn rood. Het wijfje is van boven geelachtig bruin, en van onderen grijsachtig bruin met donkere, gebrokene dwarslijnen. Deze vogel is uit China afkomstig. — De goudfasant (Ph. pictus L., zie bijgaande figuur) is eene Ned. el lang, en 7,ie dier lengte behoort tot den staart. De keel en de wangen zijn bruinachtigvleeschkleurig.
Hij is van onderen aan den rug fraai geel, draagt eene kuif en eene oranjekleurige kraag met half-cirkelvormige, indigo-blaauwe dwarslijnen. De rugvederen zijn schitterend groen met donkere randen; de benedenzijde en de dekvederen van den staart zijn vuurrood, de staart zelf is lichtbruin met zwarte dwarsstrepen, en een gedeelte der slagvederen indigo-blaauw. Het wijfje is lichtbruin met zwarte banden. Hij behoort tehuis in Japan, China en Mongolië. — De gewone fasant (Ph. colchicus L.) is iets kleiner; hij heeft een hoornkleurigen snavel, roode kringen om de oogen, een donkergroenen kop en een hals met een paarsen weerschijn, terwijl de borst en de zijden van den buik schitterend rood, de vleugels geelachtig bruin en de dekvederen roodachtig bruin zijn met purperen randen. De staart heeft eene dergelijke kleur met zwarte dwarsstrepen, en de pooten zijn grijsachtig bruin. Het wijfje is grijsachtig bruin en draagt zwartachtige vederen met lichte randen, — voorts witte vederen aan den hals en op de borst.
Deze soort vindt men in Midden-Azië tot aan den Caucasus, alsmede in het oosten en zuiden van Europa, voorts in Bohemen en Thüringen, aan de Donau en aan de Rijn. Het vleesch dezer vogels houdt men voor eene keurige spijs. Ook in Midden-Europa vindt men deze vogels in opzettelijk daartoe aangelegde of bestemde parken, fasantentuinen genaamd. Bij voorkeur neemt men daartoe eene uitgestrektheid grond, die uit bosch, weide en bouwland bestaat. Ook de eijeren van deze vogels worden zeer op prijs gesteld; zij zijn zoo groot als hoender-eijeren en lichtgeel van kleur. De zachte, tot bundels vereenigde vederen worden tot het afstoffen van schilderijen gebruikt.