Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Exterritorialiteit

betekenis & definitie

De moderne Staat is in zijne werking in het algemeen beperkt tot de grenzen van zijn grondgebied, zijn territoir. Allen, die zich ’t zij voortdurend of tijdelijk op dat gebied bevinden, zijn aan de wetten van dat land gebonden: de op dit algemeen beginsel vroeger talrijk voorkomende uitzonderingen — in den vorm van privilégiën, immuniteiten, exemtiën en asylregten — zijn meer en meer verdwenen, en thans tot twee ingekort, namelijk: de politieke en strafregtelijke onverantwoordelijkheid van den regérenden vorst, en de bijzondere verhouding tot 's lands wetten van sommige personen, die om hunne betrekking tot andere Staten aan de werking dier landswetten niet zijn onderworpen. De verhouding tot de wetten van deze laatste personen wordt geregeld door het volkenregt: het privilégie, dat zij genieten, om niet onder de landswet te staan, wordt aangeduid door het woord exterritorialiteit. De personen, die het voorregt van exterritorialiteit genieten, zijn de regérende vorsten, en zij, door wier bemiddeling het diplomatiek verkeer onderhonden wordt.

Voor het in het leven roepen van zulk een exceptionélen regtstoestand bestaat de meeste grond, als de onderdanen van meer beschaafde Staten gezonden worden, om diplomatieke betrekkingen aan te knoopen en te onderhouden met Staten van mindere beschaving: het is voor hunne personen en voor de vervulling van hun ambt minder wenschelijk, dat zij het offer kunnen worden van willekeur of barbaarschheid, waartoe de slecht ingerigte wetgeving en regtspraak alligt aanleiding zouden kunnen geven. Daaruit is de uitbreiding te verklaren, die de schrijvers over volkenregt in de 17de en 18de eeuw aan ’t regt van exterritorialiteit gaven.

Nu in onzen tijd bij de meeste beschaafde volken wetgeving en regtspleging beter ingerigt en meer en meer op gelijke leest geschoeid worden, bestaat er allezins reden, om, bij die grootere gelijkheid van toestanden, dat voorregt te beperken en den regtsregel in vollen omvang te laten werken, dat allen, die zich op het territoir van den Staat bevinden, aan zijne wetten onderworpen zijn. Het regt van exterritorialiteit komt in de eerste plaats den regérenden vorst, den souverein, van eene vreemde mogenheid toe, die met toestemming van den landsvorst — en deze wordt altijd vermoed te bestaan, zoolang zij niet uitdrukkelijk geweigerd of ingetrokken is — het gebied van den Staat betreedt. Hij vertegenwoordigt den vreemden Staat; hij is en blijft souverein, en wordt geen onderdaan, die onder ’t bereik valt van de wetten en de organen van den Staat. Zijn gevolg, en de goederen ten dienste van zijn persoon, deelen ter wille van hem hetzelfde voorregt. Een regent, die geen ambtenaar van den Staat is, heeft het ook: niet de president eener republiek, de troonopvolger en de koningin, vrouw van den regérenden vorst, evenmin als de vorst, die afstand van den troon gedaan heeft, of die zich vrijwillig in werkelijke krijgsdienst heeft begeven, of die het aan zijn rang verbonden pairschap in een vreemden Staat waarneemt.

Ook het aannemen van den eeretitel van opperbevelhebber van een regiment, waarmede de regérende vorsten elkander plegen te vereeren, maakt den titularis niet tot onderdaan van hem, die den titel schonk. Voor de onroerende goederen, ook al behooren zij aan een regérenden vorst, blijft de algemeene regtsregel gelden, dat zij onderworpen zijn aan de wetten der plaats, waar zij zijn gelegen. De gezanten, wier persoon door de oude volken voor heilig werd gehouden, genieten ’t voorregt der exterritorialiteit ter wille van den Staat of den vorst, dien zij vertegenwoordigen; waarbij nog de overweging komt, dat zij tot behoorlijke pligtvervullingde grootst mogelijke vrijheid en onafhankelijkheid moeten genieten. Zij vertegenwoordigen de belangen van hun land: meermalen zullen zij stappen moeten doen, die het Hof, waaraan zij geaccrediteerd zijn, minder aangenaam vindt; bij voortduring vertoeven zij op vreemd grondgebied; — om al deze redenen is het regt van exterritorialiteit voor hen het uitgebreidst in theorie en practijk behandeld en toegelaten. Alle soorten van gezanten genieten het, zoowel de eigenlijke ambassadeurs, als de minister-residenten, en de chargés-d’affaires — ook die ad interim. Consuls hebben dat voorregt alleen, als zij diplomatieke magtbezitten, wat gewoonlijk niet het geval is. Daarom hebben de Staten er geen bezwaar in, dat een onderdaan van het eigen land consul eener vreemde natie is, terwijl zij hem de waarneming van het gezantschap — onder welken naam ook — zouden verbieden. Het personeel der ambassade, de familie van den gezant, zelfs het dienstdoend personeel — ten minste voor zoover de vreemde onderdanen betreft — zijn ook exterritoriaal.

Ook het huis, door den gezant in eigendom bewoond, en de goederen, die hij in zijne dienst gebruikt, deelen in dat voorregt. In ’t strafregtelijke wordt het steeds in grooteren omvang gehandhaafd, dan in het burgerlijk procès. In ’t burgerlijk regt is voor willekeur, plagerij en belemmering in de ambtsvervulling ook minder gevaar te wachten. De gezant betaalt geene algemeene en plaatselijke belasting van roerende goederen, wèl van de hem of zijn Staat toebehoorende onroerende bezittingen. Vrijheid van tollen, in- en uitgaande regten heeft hij meestal tot een bepaald maximum, waarvan de vaststelling noodzakelijk geworden is door het grove misbruik, dat van de vroegere algeheele vrijstelling gemaakt werd. Het regt van asyl van een gezantschap bestaat niet meer; ook oefent de gezant hoegenaamd geene regtspleging meer uit over het personeel der ambassade. Alleen de fungérende gezant, die geaccrediteerd is, bezit de exterritorialiteit: niet de doorreizende, of hij, die op non-activiteit is, en dat alleen in het rijk, waar hij geplaatst is, niet op het terrein van eene andere mogendheid. Het voorregt duurt totdat zij, na het overgeven van hunne brieven van terugroeping, over de landgrenzen getrokken zijn.

Vreemde troepen die in krijgsorde, onder ’t bevel hunner opperhoofden, over vreemd grondgebied trekken, — ’t zij ze dit doen krachtens vergunning voor eene enkele maal verleend, of op grond van een bij overeenkomst gevestigd regt, het zoogenaamde droit-d'étappes, — worden ook niet met onderdanen gelijkgesteld; zij zijn en blijven exterritoriaal. Met vreemde oorlogschepen is dit eveneens het geval — niet met koopvaardijschepen. Vergunning om binnen te loopen wordt voor hen ondersteld, totdat deze uitdrukkelijk wordt ingetrokken. Een oorlogschip blijft een deel van den bodem van den Staat, waartoe het behoort: alleen is het onderworpen aan de havenreglementen en aan de bepalingen, de eigenlijke scheepvaart betreffende.

< >