Onder dezen naam vermelden wij:
Euclídes, de eerste archont te Athene in 403 vóór Chr. na het verdrijven der 30 Tyrannen. Onder zijn bewind had eene algemeene herziening der wetten plaats en werd het Ionische alphabeth ingevoerd.
Euclídes van Megara, een Grieksch wijsgeer en de stichter van de school van Megara. Men meldt, dat hij afkomstig was uit Gela op Sicilië. Hij leefde ten tijde van den Peloponnésischen oorlog, maar van zijne lotgevallen is zeer weinig bekend. Aanvankelijk was hij een aanhanger der Eleatische school, doch later van Sócrates. Daar de Megarensers op straffe des doods het bezoeken van Athene aan hunne medeburgers verboden hadden, sloop hij er des nachts in vrouwengewaad binnen de muren, was er ook tegenwoordig bij den dood van Sócrates en verzamelde te Megara diens verstrooide leerlingen.
Zijn hoofdbeginsel was de „eenheid van het goede”. Het goede was in zijn oog het werkelijk bestaande, en hij loochende, dat er iets wezenlijks gevonden werd, hetwelk tegenover het goede stond. Zijne school werd eerst de „eristische” en later de „dialectische” genaamd. Hij verwierpalle gevolgtrekkingen door inductie, en evenzeer ieder bewijs uit analogie, omdat, bijaldien er overeenkomst tusschen twee zaken bestond, die toch eerst bewezen moest worden. Van zijne geschriften is niets bewaard gebleven.
Euclídes de wiskunstenaar. Ook van de lotgevallen van dezen is weinig bekend. Volgens sommigen was hij afkomstig uit Gela en volgens anderen uit Tyrus. H|j oefende zich te Athene in de wijsbegeerte van Plato en verkeerde in 306 vóór Chr. te Alexandria aan het Hof van Ptolemaeus Lagi, wiens gunst hij in hooge mate bezat. Hij was niet alleen in het bezit van al de wiskundige kennis van zijn tijd, maar hij wist die ook op een wetenschappelijken grondslag te rangschikken, hare waarheden uit een klein getal axioma’s af te leiden en haar als een zamenhangend stelsel met onnavolgbare bondigheid, juistheid en helderheid mede te deelen, zoodat hij de grondlegger is der wiskundige wetenschap. Archimedes, Apollonius van Perga, Ptolemaeus en Boëthius hebben ijverig gebruik gemaakt van zijne geschriften, en ook in de middeleeuwen was zijn gezag zeer groot.
Zijne werken werden in het Arabisch en uit deze taal in het Latijn overgezet, en ook nu nog zijn zij hier en daar, bijv. in Engeland, als leerboeken in gebruik. Vele van zijne geschriften zijn verloren geraakt, en onder deze een over de analytische geometrie in 4 boeken, hetwelk zeer geprezen wordt. Wij kennen van hem de „Stoicheia” of „Beginselen der zuivere wiskunde” in 15 boeken, van welke vermoedelijk de laatste 2 door Hypsicles, een Alexandrijnsch wiskundige (160 vóór Chr.) vervaardigd z;jn. Dit werk is de grondslag geworden van alle latere leerboeken over de meetkunde. De hedendaagsche tekst wordt toegeschreven aan Theon, een wiskundige, die in het jaar 390 na Chr. leefde; ook meent men, dat deze er veel heeft bijgevoegd.
Voorts heeft men aanteekeningen op het eerste boek van Proclus uit Lycië, die omstreeks het jaar 450 na Chr. bloeide. Van de 2 boeken van Boëthius is het eene niets anders dan eene vertaling van het werk van Euclídes. Reeds in de 12de eeuw is het geschrift van dezen gedeeltelijk uit het Arabisch in het Latijn vertaald. De eerste uitgave in druk is die van Grynaeus, welke in 1533 te Basel verscheen, en de beste die van August (1826—1829, 2 dln). Een ander werk van Euclídes, „Data” genaamd, wordt door de wiskundigen van onzen tijd zeer geroemd; het bevat 95 geometrische theorema's, als inleiding in de analytische geometrie, en werd uitgegeven door Wurm in 1825.
Nog een ander werk, „Phaenomena” getiteld, behelst de geometrische verklaring van den op- en ondergang der hemelligchamen, en verscheen door de zorg van Hunt. Daarenboven schreef Euclídes „Beginselen der optica”, hoewel de echtheid van dit werk door sommigen betwijfeld wordt, benevens „Beginselen der toonkunst”, door Pena in het licht gegeven (1557). Zijn werk „De divisionibus" handelt over de verdeeling der vlakken, en zijn boek over de „Kegelsneden” is niet tot ons gekomen. Eindelijk bezitten wij fragmenten uit zijn geschrift „De levi et ponderoso”, en uit het werk „Porismata,” hetwelk 3 boeken telde. Een gedicht uit de Grieksche anthologie schijnt niet door hem vervaardigd, maar tot hem gerigt te wezen. De beste uitgaven zijner gezamenlijke werken zijn die van Gregory (1703) en van Peyrard (1814—1818).