Essence noemde men oorspronkelijk een aftreksel eener plantenstof, dat het voornaamste of het werkende bestanddeel van deze bevatte. Men gaf dientengevolge dezen naam aan aethérische of vlugtige oliën.
Later werd hij vooral toegekend aan in wijngeest opgenomene welriekende stoffen, die men tot het vervaardigen van geurige wateren gebruikte. Hiertoe behooren amber-, muskus- en vanille-essence. Eindelijk worden daarmede ook eenige geconcentreerde praeparaten bestempeld, zooals punch-essence, enz.